Achtergrondinformatie - Indonesië

"Indonesië bezet en bevrijd"


Nederland had op 8 December 1941 Japan de oorlog verklaard; deze was Nederlands-Indië (nu: Indonesië) in December aangevallen en Nederland had op 8 Maart gecapituleerd. Japan was heer en meester in het grootste gedeelte van Zuidoost-Azië.

 

Er braken gevechten met de Geallieerden uit in Birma (nu: Myanmar), Papoea Nieuw Guinea en de Solomon-eilanden. Ook ging de strijd door in China.  

 

De bezetting van Nederlands-Indië maakte een eind aan het Nederlandse bewind en stimuleerde de tot dan toe onderdrukte Indonesische onafhankelijkheidsbeweging. Tijdens de Japanse bezetting werden vele Nederlanders - bijna 40% onder mensonterende omstandigheden - opgesloten in jappenkampen en de Indiërs werden gedwongen als dwangarbeiders om mee te helpen met de Japanners.

 

De Japanse bezetter werd in eerste instantie door de Indonesiërs als bevrijder begroet maar deze mening werd al snel herzien. Het politieke beleid wisselde naarmate de oorlog vorderde maar globaal zag de Japanse bezettingsmacht de Indonesiër als een dienaar van de Japanse oorlogsbehoefte.

 

Tijdens de Japanse bezetting nam de populariteit van de Indonesische Vrijheidsbeweging toe. In juli 1942 accepteerden leidende nationalisten als Soekarno het Japanse aanbod om Indonesiërs in te schakelen ten behoeve van de Japanse oorlogsindustrie.


jappenkampen


De Japanse bezetter zou diegene die een bedreiging zou kunnen zijn voor hun bewind opgesloten in kampen; er waren kampen voor zowel militairen als burgers. De burgerkampen waren weer onderverdeeld in kampen voor mannen, vrouwen en kinderen en (oudere) jongens.

 

Naast deze kampen waren er ook werkkampen voor Indonesiërs (romoesja's) en kampen voor Indo-Europese jongeren. De Japanse interneringskampen vallen niet te vergelijken met de Duitse vernietigingskampen in Europa. Zo waren de Japanse burgerkampen niet primair gericht op systematische vernietiging van hun gevangenen.

 

Wel was er sprake van een harde en wrede behandeling van zowel burger- als krijgsgevangenen en een groot tekort aan voedsel.


Krijgsgevangen kampen

Het totaal aantal krijgsgevangenen was omstreeks 42.000; daarbij waren er 37.000 van het Indische leger, 3.900 van de Koninklijke Marine en 1.500 zogenaamde stads- en landwachten. Zo’n 15.000 zijn in 1942 weer vrijgelaten. Een deel van hen nam daarna dienst in het Japanse leger als hulpsoldaat (heiho's).

 

Per kamp was in de meeste gevallen de hoogste in rang zijnde Nederlandse officier verantwoording schuldig aan de Japanse kampcommandant, veelal een kapitein of luitenant. De krijgsgevangenen werden over de gehele Nederlandse archipel verspreid en ver daarbuiten. Krijgsgevangenen met de rang van kolonel en hoger werden naar Formosa getransporteerd en vandaar naar Mantsoerije. 

 

De krijgsgevangenen werden gedwongen allerlei werkzaamheden te verrichten, zoals het aanleggen van vliegvelden, het construeren van wegen, spoorlijnen en bruggen, havenwerkzaamheden en diverse andere zaken. Deze slavenarbeid, vaak onder zeer slechte omstandigheden, in ruige en mensvijandige gebiedsdelen, was voor velen fataal. Dat was onder meer het geval bij de aanleg van spoorwegen op Sumatra (Pakanbaroe-spoorlijn), Birma (Birma spoorlijn) en Siam, bij de vliegveldaanleg in het oosten van Nederlands-Indië en Singapore, bij het werk in de mijnen in Japan en bij vele andere werkzaamheden in Zuidoost-Azië.

 

Sancties bestonden onder meer uit het opsluiten in een kooi, zonder dak, zodat men dagenlang blootgesteld was aan alle weersinvloeden, het urenlang op de appelplaats laten staan en soms zelfs dagenlang en ranselpartijen met de vuist, gelaarsde voet, de schede van het samoeraizwaard, de knuppel of de zweep. Ontsnappingspogingen werden meedogenloos bestraft en wel door middel van de doodstraf; de uitvoering hiervan geschiedde met de bajonet, door onthoofding of een enkele maal door een vuurpeloton.

 

Berucht was het optreden van de Japanse militaire politie (Kempeitai). In de stad Pontianak op Kalimantan werden 1600 tot volgens sommigen 21.000 mensen door de Japanners omgebracht wegens vermeende deelname aan een anti-Japans complot, dat verzonnen bleek.  

 

De moeilijkste omstandigheden deden zich voor waar krijgsgevangenen steeds weer op transport werden gesteld naar nieuwe werkkampen ("dodenmarsen"). Berucht zijn de dodenmarsen van het kamp “Sandakan” in Noord-Borneo. De meeste verliezen aan levens van krijgsgevangenen kostten de transporten over zee. Ongeveer 90 procent van hen werd één of meerdere malen met dat soort vervoer geconfronteerd.

 

De transporten (op “helleschepen”) vonden niet plaats op gemarkeerde schepen die meevoeren in Japanse militaire konvooien. De grootste scheepsramp uit de Nederlandse en Indonesische geschiedenis vond plaats in September 1944, die met de Junyo Maru, waarbij 5600 mensen verdronken. In totaal stierven 8.200 krijgsgevangenen (20%) tijdens gevangenschap. Meer dan de helft (ongeveer 5600) kwam om bij dwangarbeid.

 

In het algemeen kon worden gesteld dat er bij de krijgsgevangenen in de Japanse kampen drie keer meer slachtoffers vielen dan bij die in Duits gevangenschap in Europa.


Burgerkampen

Circa 70.000 Europeanen zonder een gemengde afkomst (zuivere blanken) en ca 30.000 Europeanen mét een gemengde afkomst (Indo-Europeanen, indo's) werden na de strijd gevangen genomen en opgesloten. In de burgerkampen was vaak een groot tekort aan voedsel, water en medicijnen.

 

De gevangenen werden over het algemeen slecht behandeld. Er was vaak weinig eten beschikbaar en men moest hard werken. Overtreders van de regels konden vaak rekenen op strenge straffen of martelingen. Latrines waren vaak verstopt waardoor besmettelijke ziektes zoals dysenterie vrij spel kregen en in de overvolle slaapvertrekken wemelde het van wandluizen, vliegen en ratten.

 

Hongeroedeem, malaria en beriberi kwamen vaak voor. In de kampen heerste een streng regiem. Overtredingen werden met stokslagen of uren in de zon staan zonder drinken bestraft. Er werd dagelijks appel gehouden om de gevangen te tellen. Geïnterneerden werden vaak op transport gezet. De totale sterfte in de burger-interneringskampen wordt geschat op 16.000. 

 

Sommige vrouwen werden door Japanse soldaten tot prostitutie gedwongen; vaak werden zij onder valse voorwendselen gerekruteerd. Zij werden troostmeisjes genoemd maar waren seksslavinnen. Omdat vele Japanse soldaten in de oorlog van 1922 een geslachtsziekte waren opgelopen besloten de Japanners zelf speciale, gesloten bordelen op te richten met strenge hygiënische voorschriften.

 

Zo hoefden de soldaten ook niet zo vaak met verlof en bleven hopelijk incidenten als de “verkrachting van Nanking” achterwege. Overal waar Japan zijn troepen stationeerde, schoten “comfort houses” bijgevolg als paddenstoelen uit de grond. Exacte cijfers van het aantal vrouwen dat in Azië troost bood aan de Japanse soldaten, zijn niet bekend. Historici spreken vandaag van, naar schatting 50.000 tot 200.000 vrouwen, waarvan de meeste tiener waren en een aantal niet ouder dan twaalf jaar waren. 

 

Na afloop van de Tweede Wereldoorlog was het lange tijd stil rond de troostvrouwen. Na 37 jaar hoorde de wereld voor de eerste keer wat er ’s nachts achter de muren van de legerkampen gebeurde van de Japanse “Yoshida Sejji”. In 1991 traden de troostvrouwen voor het eerst zelf op de voorgrond. Kim Hak Sun diende een klacht in tegen de Japanse staat. Tijdens een zitting van het Tokio-tribunaal in 2000 werd de politieke en militaire leiding van Japan verantwoordelijk gesteld voor wat er gebeurde in de comfort houses.

 

Zij konden derhalve niet  vervolgd worden, omdat het tribunaal daarvoor niet over de juridische macht beschikte.



Verzet en nationalisme


De belangrijkste man, naast Soetan Sjahrir, die de ondergrondse studentenbeweging leidde, was de linkse politicus Amir Sjarifoeddin, die in 1942 een bedrag van 25.000 gulden van het Nederlandse bestuur had gekregen om een verzetsgroep te organiseren met behulp van zijn Marxistische en nationalistische relaties.

 

De Japanners arresteerden hem in 1943 en hij kon slechts aan de doodstraf ontsnappen doordat Soekarno intervenieerde, wiens populariteit in Indonesië door de Japanners werd erkend en die dus belangrijk voor de Japanners was.

 

De belangrijkste overige pro-geallieerde verzetsgroepen waren verder te vinden bij de Chinezen op Ambon en Menado.

Tijdens de bezetting moedigde de Japanse bezetter Indonesische nationalisme aan en steunde deze, richtte nieuwe Indonesische instituten op en ondersteunde nationalistische leiders, zoals Soekarno.

 

Binnen twee maanden na de bezetting van Japan stonden de Japanners echter niet meer toe dat het woord Indonesië in politieke zin voor het land werd gebruikt, noch stonden zij toe dat de nationalistische rode en witte vlag langer werd gebruikt.

 

De Japanse bezetter zag Java als het meest ontwikkeld op politiek gebied, maar economisch als het minst belangrijk; de bevolking was de belangrijke bron voor Japan. Deze verschillen van de Japanse bezetter in de stimulering van het nationalisme in de verschillende gedeelten van Indonesië zouden later van grote invloed blijken op de loop van de Indonesische Revolutie in de jaren die volgden op de onafhankelijkheid (1945-1950). 

 

Japanse militairen verzorgden ook trainingen voor de Indonesische jeugd en voorzagen deze van wapens; ook werd een vrijwilligersleger geformeerd onder de naam Pembela Tanah Air (PETA, verdedigers van het vaderland). Oorspronkelijk was het de bedoeling dat de aldus getrainde jeugd de afnemende macht van Japan zou helpen ondersteunen maar later werd het een belangrijke aanvulling van de militaire krachten van de Indonesische Republiek tijdens de Politionele Acties in de jaren 1945-1949 en vormde deze onder meer de basis tijdens de formatie van het Tentara Nasional Indonesia (Indonesische leger) in 1945.

 

In aanvulling op het Indonesisch nationalisme maar even belangrijk voor de komende onafhankelijkheidsstrijd en de nationalistische revolutie was de door Japan georganiseerde economische, politieke en sociale ontmanteling en vernietiging van de Nederlandse koloniale staat Nederlands-Indië.



hongersnood


Vanwege hun superioriteitsgevoel waren de Japanners niet van plan, welke methode of welke kennis dan ook van de westerlingen over te nemen. dat betekende dat zij vrijwel alle managers van de landbouwbedrijven ontsloegen en meestal interneerden. Dat de landbouwresultaten hieronder zouden lijden, was al na enkele dagen bezetting duidelijk. Door Japans (militair) wanbeheer ontstond in 1943 een grote hongersnood door een totaal ingestorte economie, die tot in 1944 en op sommige plaatsen tot de bevrijding duurde.

 

Er kwam in 1944 ook nog grote droogte. Er ontstonden onlusten, met klein veldslagen, zoals op 1 maart 1944 bij Tasikmalaja; daar stierven 50 Japanners, en enkele honderden Indonesiërs, bewapend met speren, stenen en messen. Bij een proces kregen daarna nog 82 van hen een doodvonnis.

 

Het aantal slachtoffers van de hongersnood schommelt tussen de 2 en 4 miljoen. Het grootste aantal slachtoffers viel op het volkrijkste Indonesische eiland Java. In de latere geschiedschrijving in Nederland kwam het leed van de Indonesische bevolking vrijwel niet aan de orde.


de oorlog woedt door


Op 5 juni 1942 vond de slag om Midway plaats. De Amerikanen verrasten de Japanners volledig en het eilandje zou het keerpunt van de oorlog in de Grote Oceaan worden. De Japanners lieten het er echter niet bij zitten en lanceerden een aanval op de Salomonseilanden.

 

Op Guadalcanal vochten de legers een half jaar om de Japanners uiteindelijk in 1943 te verslaan De Britten sloegen vanaf 1943 terug in Birma en de Amerikanen veroverden nu met hun hink-stap-sprong strategie eiland na eiland.

 

Toen Guam in augustus 1944 eindelijk was heroverd konden zware B-29-bommenwerpers vanaf het eiland Japan aanvallen, en een lange reeks bomaanvallen op de Japanse steden begon, die de complete infrastructuur van het land vernietigde. 

 

Generaal “MacArthur” was van plan geweest Java in 1944-1945 te bevrijden maar kreeg orders van zijn superieuren en president Roosevelt daarvan af te zien.

 

Een landing in Anzio, Italië kreeg voorkeur boven deze in Sumatra. In Noord Borneo werd wel gevochten; de Britten voerden daar strijd met de Japanners tussen 10 Juni en 15 Augustus toen het veroverd werd. De Japanse bezetting eindigde derhalve met de capitulatie van Japan op 15 Augustus 1945; op 2 september gaf Japan zich officieel over.


na de oorlog


Twee dagen na de capitulatie van Japan riep Soekarno de Indonesische onafhankelijkheid uit. De bevrijding van de geïnterneerden in de jappenkampen verliep traag; Soekarno, die veel Japanse contacten had, overtuigde zijn landgenoten ervan dat deze gevangenen nog steeds een gevaar vormden voor de Indonesische vrijheidsbeweging.

 

Deels omdat de gevangenen politiek wisselgeld vormden maar grotendeels om hen nog verder te vernederen dwong Soekarno de westerse gevangenen in Japanse concentratiekampen, die nog steeds geleid werden door Japanse soldaten, te verblijven.

 

Soekarno koos hier speciaal voor, hoewel er genoeg Indonesische manschappen als bewakers beschikbaar waren, om zijn autoriteit te handhaven. De omstandigheden in de kampen werden intussen iets beter doordat het Rode Kruis materiaal beschikbaar stelde en de geallieerden de meest wrede bewakers naar huis hadden gestuurd. Na vier maanden werden de westerse geïnterneerden vrijgelaten op voorwaarde dat ze Indonesië zouden verlaten. 

 

Het grootste gedeelte van het Japanse militaire personeel en civiele koloniale administrateurs werd in de loop van de oorlog gerepatrieerd naar Japan. Een aantal, dat verdacht werd van oorlogsmisdaden, bleef achter en werd later voor het gerecht gedaagd. Ongeveer 1.000 Japanse soldaten deserteerden van hun eenheden en doken onder. Veel van deze soldaten ondersteunden later de leiders van de Republiek Indonesië tijdens de Indonesische Revolutie.

 

Het laatste stadium van oorlogsvoering vond plaats in oktober 1945 toen, in overeenstemming met hun voorwaarden voor capitulatie, de Japanners trachtten de macht en invloed terug te krijgen die zij bij de Indonesiërs in de steden en dorpen hadden gehad.

 

De Japanse militaire politieagenten vermoordden op 3 oktober republikeinse Permuda in Pekalongan en Japanse troepen verdreven de republikeinse Pemuda uit Bandoeng; zij droegen vervolgens de stad over aan de Engelsen. De hevigste gevechten vonden plaats in Semarang. Op 14 oktober bezetten Engelse troepen de stad. Terugtrekkende republikeinse troepen vermoordden toen tussen de 130 en 300 Japanse krijgsgevangenen.

 

Voordat de Engelsen waren gearriveerd waren al 500 Japanners en 2.000 Indonesiërs vermoord in hevige gevechten, waarbij het de Japanners bijna gelukt was de stad op de nationalisten terug te veroveren. Tot 1949 werden door het teruggekeerde Nederlandse gouvernement 448 zittingen inzake oorlogsmisdaden gehouden tegen 1.038 verdachten, waarvan 236 de doodstraf kregen.


film


"Merry Christmas Mr. Lawrence" - (1983; 7,1)

Een groep Britse krijgsgevangenen zit vast in een jappenkamp.

 

Als Majoor Jack 'Strafer' Celliers z'n entree maakt als gevangene ontstaat er een vreemde band van wederzijds begrip tussen hem en de kampcommandant. 



zie ook: