Weimar-republiek

Achtergrondinformatie - Duitsland



Het ontstaan van de Weimar Republiek


Het tij van WWI keerde voor Duitsland uiteindelijk in augustus 1918, toen het Duitse leger zich langzaam uit Frankrijk moest terugtrekken. De Duitse legerleiding informeerde de regering op 29 september over de uitzichtloze situatie en wilde dat Keizer Wilhelm II meer en andere partijen zou opnemen om een gunstigere vrede kon bereiken met vooral de VS.

 

Maar eind oktober 1918 wilde de leiding van de Duitse marine, eigenmachtig, de vloot nog naar Engeland sturen, om "heldhaftig" onder te gaan. De matrozen zagen daar niets in en rebelleerden onder meer om een vredesakkoord te bevorderen. Van Noord-Duitsland sloeg de rebellie over en bereikte op 9 november de hoofdstad Berlijn.

 

Kanselier Max van Baden was bang dat een gewelddadige omwenteling zoals in Rusland (Revolutie) een jaar daarvoor zou plaatsvinden.

 

Daarom en vanwege diens slechte internationale reputatie dwong hij keizer Wilhelm II tot aftreden en gaf zijn kanselierschap over aan de voorzitter aan Friedrich Ebert. Duitsland zou verder gaan als een republiek. In Juni 1919 kreeg Duitsland van de Geallieerden, zonder overleg gehad te hebben, de zeer zware vredeseisen van Versailles te horen. Als ze niet zouden overgaan tot ondertekening zou het land alsnog bezet worden. Gebukt onder deze dwang ging men akkoord. 

 

De nieuwe grondwet van 11 augustus 1919 werd in “veilig”, “centraal” en “niet-vooraanstaand” Thüringen (het humanistische Weimar) opgetekend. Gedurende verschillende weken reisden politici en andere vooraanstaande personen heen en weer tussen Berlijn en het “Theater” in Weimar om nieuwe wetten te schrijven. Het zou een van de modernste grondwetten worden van de wereld in die tijd en voorzien o.a. in kiesrecht voor vrouwen, referenda en grondrechten van de bevolking.

 

Na een week na de constitutie keerde het hele politieke circus terug naar Berlijn. 


>> Lees hier over bestemming de stad Weimar 


Crisisjaren 1919-1923


De jonge republiek had het in de eerste vier jaar bijzonder moeilijk, onder meer door haar politieke tegenstanders. Aan de linkerkant van het politieke spectrum stond men m.b.v. de Sovjet Unie klaar om van Duitsland een communistische dictatuur te maken.

 

Het land werd gezien als een belangrijke plek in de wereld- veroveringsplannen, die vooral de industrieel gevorderde landen communistisch wilden maken. Herhaaldelijk zouden ze proberen lokaal en nationaal de macht in Duitsland te grijpen.

 

Aan de andere kant stonden rechts-radicalen van verschillende ideologische afkomst, onder hen Adolf Hitler, die in 1923 in Beieren de macht wilde overnemen (zie de Bierkellerputsch). Geheime rechts-radicale groeperingen vermoordden onder meer de voormalige minister van Financiën Erzberger in 1921 en de minister van Buitenlandse Zaken Rathenau in 1922.

 

Lokaal had Duitsland te maken met separatisten, die in het Rijnland zelfstandige staten wilden oprichten, met steun van de Franse bezetters. In het Oosten waren Poolse nationalisten het probleem, die vooral in het etnisch omstreden Opper-Silezië actief waren. 

 

De algemene, maar ook economische crisis bereikte een hoogtepunt in 1923. Duitsland had, naar de mening van een geallieerde commissie, niet genoeg hout en kolen geleverd om daarmee zijn schulden (herstelbetalingen) bij de geallieerden te voldoen. Daarom stuurden Frankrijk en België troepen naar het Ruhrgebied, om kolen direct weg te nemen. De Rijksregering reageerde met "passief verzet": ambtenaren en mijnwerkers moesten niet met de bezetter meewerken, maar kregen wel hun lonen van de regering.

 

Bezetting en verzet wakkerden de Duitse inflatie nog meer aan. De maand november van 1923 met zijn communistische opstanden en de (onsuccesvolle) Hitler-putsch was het dieptepunt van de crisis. Daarna ging het langzaam beter.


>> Lees hier de gehele Duitse GESCHIEDENIS



De verbeteringsjaren 1923-1929


Relatieve welvaart, relatieve politieke stabiliteit en een relatief goede verhouding met de westerse mogendheden waren kenmerkend voor de jaren 1923 tot en met 1929. Ze worden ook wel tijdperk “Stresemann” genoemd naar de toenmalig zeer populaire minister van Buitenlandse Zaken. 

 

Door het plan “Dawes” werd de betaling van Duitslands schulden gedeeltelijk geregeld, werd de munt weer gezond en kon Duitsland veel geld uit Amerika lenen. Het verdrag van Locarno maakte de weg vrij voor het toetreden van Duitsland tot de Volkenbond en ook werden de nieuwe grenzen vastgesteld.

 

Maar ook in dit tijdperk bleven de belangrijkste problemen van Duitsland echter nog bestaan; het politiek extremisme bestond voort, het Rijnland was tot 1929/1930 nog bezet, en de relatieve welvaart was gebaseerd op geld van het buitenland dat maar voor korte termijn was geleend.

 

Verder werd het federalistisch systeem belemmerd door het feit dat Pruisen twee derde van het Duitse grondgebied en bevolking uitmaakte.

 

Tot slot maakte het grote aantal politieke partijen in de Rijksdag het vormen van stabiele regeringen moeilijk. Ook het probleem van de Duitse herstelbetalingen was nog niet opgelost, en het land was te zwak om zich tegen een aanval van buiten te verdedigen. Om dat laatste te verhelpen, bouwde het Duitse leger geheime troepen op, de zogeheten Schwarze Reichswehr. Zelfs de meeste regeringsleden wisten nauwelijks van het bestaan of de sterkte van die troepen af.

 

In februari 1925 overleed Rijkspresident Ebert. Met een nederlaag voor ogen kwamen de rechtse partijen op het laatst met een nieuwe kandidaat naar voren, de voormalige oorlogsgeneraal Paul von Hindenburg. Hij was al 77 jaar oud en geen lid van een partij, maar nog steeds populair en hij liet zich overreden zich te kandideren. Hij won met drie procent meer dan Marx, de linkse kandidaat. Over de verkiezing van Hindenburg tot Rijkspresident verschillen de meningen nog steeds.

 

Hindenburg bleef persoonlijk zijn voorkeuren voor een monarchie trouw, maar nam zijn eed op de republikeinse grondwet wel zeer serieus. 


Nieuwe crisisjaren (1929 tot 1933)


De economische crisis van 1929 in de VS kwam geleidelijk over naar Europa. Amerikaanse leningen werden uit Duitsland teruggetrokken, de werkloosheid steeg en politieke extremisten konden hun aanhang vergroten.

 

In dat jaar kwam ook de negatieve naam “Weimarrrepubliek” tot “swung” en dan natuurlijk met name bij tegenstanders. Het succes van de nationaalsocialisten werd in het binnen- en buitenland zeer bezorgd opgenomen. Toch was de NSDAP veel meer Volkspartei dan de andere partijen, die in hun oude milieus (zuilen) bleven hangen. 

 

In maart/april 1932 vond weer een verkiezing tot Rijkspresident plaats. Hindenburg liet zich door kanselier Brüning overhalen om zich opnieuw te kandideren al was z’n populariteit tanende (ook onder z’n eigen aanhang). De democratische partijen riepen wel op om op Hindenburg te stemmen, omdat ze bang waren dat de nationaalsocialistische kandidaat Adolf Hitler zou winnen. Nieuwe kanselier werd op 1 juni 1932 Franz von Papen, een onbeduidend politicus van het Zentrum.

 

Nationaalsocialisten en communisten hadden samen een absolute meerderheid in de Rijksdag. De sociaaldemocraten steunden een motie van wantrouwen tegen de regering-von Papen. Om tijd te winnen liet von Papen de Rijksdag weer opnieuw kiezen, en in november 1932 liep de aanhang van de nationaalsocialisten iets terug, maar het probleem bleef bestaan. Zodra de nieuwe Rijksdag bijeenkwam zou er meteen weer een motie van wantrouwen komen. Begin december 1932 werd Kurt von Schleicher kanselier.

 

Ook hij stelde aan Hindenburg voor een tijdelijke dictatuur voorstelde, door de Rijksdag te ontbinden en misschien tot herfst 1933 niet opnieuw te laten kiezen. Tot dan zou een opleving van de economie te verwachten zijn. Maar met dat voorstel was von Papen eerder al naar Hindenburg gegaan, en toen had Schleicher, die von Papen weg wilde hebben, beweerd dat zo'n dictatuur tot burgeroorlog zou leiden.

 

Behalve voor een burgeroorlog was Hindenburg ook bang dat hij voor het Rijksgerechtshof zou worden aangeklaagd voor schending van de grondwet.



Hitler en de val van de republiek (1933)


Al sinds 1930 waren er plannen bij Schleicher en ook bij Brüning geweest om de nationaalsocialisten bij de regering te betrekken. Ze wilden de aanhang, die Hitler plotseling had kunnen winnen, voor hun eigen doel gebruiken, om het politieke stelsel naar rechts te verschuiven. 

 

Maar Hitler wilde tot een coalitie van Zentrum, DNVP en andere burgerlijke partijen alleen toetreden als hij zelf kanselier zou worden. Dat wezen de anderen af. Von Papen wilde na zijn val van november 1932 weer een hoog ambt bereiken.

 

Hij zag zichzelf als de vertrouweling van Hindenburg en bedacht een plan voor een coalitie van de conservatieve DNVP met de NSDAP. Hij dacht dat hij als vertrouweling van Hindenburg in het kabinet zo sterk zou zijn dat zelfs een kanselierschap van Hitler ongevaarlijk zou zijn.

 

Lange tijd wilde Rijkspresident Hindenburg Hitler niet tot kanselier benoemen. Het is niet precies bekend waarom Hindenburg dit uiteindelijk wél deed.

 

Een grote rol speelden raadgevers zoals Oskar von Hindenburg, de zoon van de Rijkspresident. In het kabinet-Hitler, dat op 30 januari 1933 aantrad, zaten naast kanselier Hitler maar twee andere nationaalsocialisten. Velen dachten dat Hitler, als hulpje van de conservatieven, het slechts enkele maanden zou volhouden. Ook werd Hindenburg als een garantie voor de rechtsstaat gezien; Hindenburg had immers het recht om de kanselier onmiddellijk weer af te zetten. 

 

Al in februari liet Hitler door middel van door Hindenburg ondertekende nooddecreten belangrijke burgerrechten buiten werking stellen (onder meer na de Rijksdagbrand). Zijn belangrijkste stap naar de dictatuur was de Machtigingswet van 23 maart: door manipulatie en dreigen met geweld kreeg hij een tweederdemeerderheid in de Rijksdag voor die wet, waardoor de toen zittende regering wetgevende bevoegdheid kreeg. In die tijd werden tegenstanders van de nationaalsocialisten al vervolgd. In juni/juli werden alle partijen behalve de nationaalsocialistische verboden.

 

Een zekere afsluiting van het proces van de “greep naar de macht” was een decreet van augustus 1934: nadat Hindenburg was overleden, nam Hitler de rechten van de Rijkspresident over, in plaats van een nieuwe Rijkspresident te laten kiezen. De grondwet van Weimar werd echter nooit formeel buiten werking gesteld.


nasleep


De geschiedschrijving gaat gebukt onder de vraag hoe de dictatuur van Hitler mogelijk kon worden, en de politiek na 1945 probeerde om een nieuwe dictatuur onmogelijk te maken. Inmiddels is duidelijk geworden dat de “Weimarrepubliek” met nog veel  onopgeloste problemen uit het Keizerrijk te maken had.

 

De laatste tijd wordt de eerste republiek vaak positiever gezien dan bijvoorbeeld in de jaren 50 of '70 vorige eeuw. Positieve dingen waren o.a. het nationaliseren van de spoorwegen, en de introductie van een werklozen-verzekering. Ook werden bijna alle discriminerende regelingen van het Verdrag van Versailles buiten werking gesteld. 

 

In de Bondsrepubliek (sinds 1949) werd de herinnering aan de republiek van Weimar gebruikt om politieke regelingen te rechtvaardigen. Zo werd de rol van de Bondspresident beperkt omdat de Rijkspresident te veel macht zou hebben gehad. En referenda werden niet gerealiseerd omdat links- en rechtsextremisten dit instrument hadden misbruikt voor hun propaganda.

 

Aan de andere kant werd belediging van het staatshoofd in het strafrecht bijzonder zwaar gestraft, waarbij eraan gedacht werd hoeveel moeite Ebert had gehad om zich juridisch tegen rechts-radicale propaganda te verdedigen. Terugkijkend op het einde van de Weimarrepubliek beschouwt de Bondsrepubliek zich als wehrhafte Demokratie, een democratie die zich weet te verdedigen.

 

Delen van de grondwet van Weimar, sommige politieke gewoontes en symbolen uit die tijd leefden voort in de Bondsrepubliek. 



film


"Unsere Mutter, unsere Vatter" - (2013; 8,9) - tv serie

Het gaat over vijf gewone Duitsers van rond de twintig, opgegroeid in dezelfde buurt, meegezogen in de waanzin van de tijd tussen 1941 en 1945.

 

De vijf vrienden uit Berlijn hebben elk hun eigen kijk op de Tweede Wereldoorlog en ze raken er ieder op hun eigen manier bij betrokken.



zie ook: