Achtergrond informatie - Thailand

"thaise bergstammen"



Naast de verschillende minderheden in Thailand (zoals Chinezen, Maleisiërs en Khmer) is er een grote groep die Thai “berg” mensen of bergstammen noemt (“Chao Khao”). Veel van deze stammen hebben hun eigen taal, cultuur, geschiedenis, kleding en religie.

 

De meeste stammen komen oorspronkelijk uit Myanmar, Laos, China en Tibet en zijn de afgelopen 200 jaar Thailand vanuit het noorden binnen gekomen vaak vluchtend uit hun toenmalige land en regio. Veel stamleden geven hun traditionele leven op en zijn geassimileerd in het Thaise leven op zoek naar een baan en een beter leven.

 

Er worden in Thailand zo’n 10 bergstammen onderscheiden maar het aantal bevat minimaal het dubbele omdat er veel subculturen zijn binnen een dezelfde stam. Officieel wonen er in Thailand zo’n half miljoen mensen die behoren tot een bergstam. Er zijn drie taalgroepen te onderscheiden; een daarvan is de “Tibeto-Burman” (o.a. Lisu, Lahu en Akha), de Karenic (Karen en Kayah) en de Austro-Thai waaronder de “Hmong” en “Mien” zich bevinden.  

 

Zoals gezegd is het leven als een stamlid erg zwaar en zij hebben de slechtste (leef) omstandigheden in Thailand. Vaak hebben ze geen Thais burgerschap en kunnen ze geen aanspraak maken op enige sociale zekerheid zoals uitkeringen, educatie, gezondheidszorg of een minimaal loon. Ook mogen ze geen eigen land bezitten. De laatste jaren wordt getracht hier verandering in te brengen en gratis scholing en identiteitskaarten te verspreiden.

 

Ironie is dat een verdere assimilatie hun traditionele leven zal beïnvloeden.



karen


De 210.000 Karen, veruit het grootste bergvolk, wonen her en der langs de grens en de verschillende groepen binnen deze volksstam onderscheiden zich van elkaar door de kleur van de vrouwenkleren, het dialect, de godsdienst en de lange nekken van de vrouwen.

 

Sommige groepen zijn tot het christendom en het Boeddhisme overgegaan.

 

Oorspronkelijk komt deze stam uit buurland Myanmar.

 

De Karen worden onderverdeeld in vier subgroepen: de Saw Karen of Witte Karen, de Pwo Karen of Plong, de Taungthus of Zwarte Karen, en de Kayahs of Rode Karen. Ze leven van het verbouwen van rijst maar ook groente en het houden van vee. Dik geweefde kleding met een grote “V” vorm zijn de basis van de kleren van de Karenstam.

 

Ze zijn van alle kleuren en de ongetrouwde vrouwen dragen wit. Huwelijken zijn monogaam. De Karen leven meestal in de valleien en wisselen van gewas. Huizen kun je herkennen aan dat ze op lage palen staan en lage daken hebben.


hmong


De ongeveer zes miljoen Meo (Hmong) leefden aanvankelijk in de bergen van China en Laos. Nu wonen ze verspreid over heel Zuid-Oost-Azie (Vietnam, Thailand, Laos en Zuid-China) vaak op bergplateaus of op bergpieken boven 1000 meter hoogte.

 

Zij spreken een toontaal en hebben geen schrift. Hun geschiedenis is gelardeerd met opstanden tegen het centrale gezag. Daardoor werden ze steeds verder naar het zuiden gedreven en kwamen zo in het noorden van Thailand terecht, in de driehoek Tak-Chinag Mai-Nan.

 

De Thaise groep telt ca. 38.000 leden, die in 148 dorpen wonen. De Meo zijn te onderverdelen in drie subgroepen: de Blauwe Meos, de Witte Meos en de Guas Mbas-Meos. Kleding bestaat uit simpele zwarte jassen of zwarte hangbroeken or rokken met strepen aan de zijkant en zilveren armbanden. Vrouwen knopen hun haar vaak vast in een lange staart. Huizen van Hmong zijn op de grond gebouwd en zijn van hout met stro.

 

De Hmong leven voornamelijk van de verbouw van rijst, mais en opium. Hun godsdienst is een combinatie van pantheïsme en sjamanisme.


lisu


De Lisu of Lissou (ongeveer 25.000 zielen) wonen het hoogst, zo rond de 1800 meter, en verspreid over 80 dorpen. Huizen staan vaak op de grond en zijn vaak gemaakt van gras en bamboe. Oudere huizen zijn nog weleens gemaakt van leem met bamboe.

 

Ze wonen naast Thailand ook in “Yunnan” (Zuid-China). De vrouwen dragen lange met veel kleuren gemaakte gewaden hangen over broeken die in de schoenen zijn gestopt. Op hun hoofd dragen ze soms een zwart hoofddeksel die vastzit met een stuk touw.

 

Loshangende groene of blauwe broeken dragen de mannen die ook in de schoenen zijn gestopt. Dit Tibetaans-Birmaanse volk heeft het eeuwenlang zonder enige vorm van schrift moeten stellen. Het zijn landbouwers en verbouwen rijst en mais maar hebben soms ook vee. Ze verdienen ook goed met de opiumteelt.

 

Uniek is het rechtbanksysteem dat ze onderhouden i.t.t. de meeste andere bergstammen die een “shaman” of dorpshoofd daarvoor hebben. Ze zijn sterk beïnvloedt door de Chinese cultuur en vieren bijvoorbeeld ook het Chinese nieuwjaar. Ze aanbidden hun voorvaderen.


yao of mien


Het totale volk van de Yao of Mien telt enkele miljoenen zielen, verspreid over het bergland van Zuidoost-Azië (o.a. in Vietnam). In Noordoost-Thailand, op een hoogte van 1000-1300 meter, wonen er ongeveer 20.000 in meer dan honderd dorpen in de provincies Chiang Rai en Nann.

 

De Yao komen oorspronkelijk uit Midden-China en zijn nog zwaar beinvloed door de Chinese cultuur; ook schrijven zij in Chinese tekens. Ook zij verbouwen voornamelijk rijst, mais en opium. Vrouwen dragen broeken met zwarte jassen met bewerkte stukken stof en een “wollige” kraag die op bont lijkt.

 

Hun hoofddeksel is groot en is vaak  donkerblauw of zwart van kleur. Yao zijn polygaam. Deze stam staat bekend om z’n hoge kwaliteit zelfgemaakte spullen zoals zilverwerk.

 

Huizen van de Yao staan meestal op de grond en zijn van hout met een rieten dak.



akha


De ca. 45.000 Akha, van Tibeto-Birmaanse oorsprong, vestigden zich sinds het begin van de twintigste eeuw in de districten Mae Chan en Mae Sai. Ook wonen groepen Akha in buurland Myanmar, Laos en Yunnan in China.

 

In regeringskringen worden de Akha als de meest primitieve groep beschouwd; ze kunnen lezen noch schrijven. Verhaal gaat dat zij zich verzetten tegen verdere assimilatie in de Thaise samenleving. Ze leven in de bergen en verbouwen daar opium (vaak voor eigen gebruik), maar ook rijst, maïs, gierst, groenten en fokken dieren: pluimvee, varkens en buffels.

 

Akha vrouwen zijn van ver zichtbaar door hun zilveren “ballen” aan de zijkant van hun hoofddeksel; kralen, zilveren ornamenten en veren. Dorpen worden vaak gebouwd op bergrichels en aan steile bergwanden op 1000 tot 1400 meter hoogte – vaak zijn de hutjes gebouwd van hout en bamboe gebouwd op palen en bedekt met dikke balen riet en gras.

 

Favoriete gerecht: hondensoep. De Akha zijn pantheïsten, waarvoor voorouderverering en offerplechtigheden belangrijke gebeurtenissen zijn. Zo zie je vaak een houten poort voordat je een Akha dorp inkomt. Aan de zijkanten staat een man en vrouw met (veel) grote seksuele organen om aan te tonen dat deze seksualiteit tot de Goden behoort.


lahu


De Lahu of “Musoe” (ca. 72.000 mensen) wonen in 160 dorpen tussen Chiang Mai, Chiang Rai en Mae Hong Son. Van origine komen ze uit Tibet en tegenwoordig wonen “Lahu” mensen naast Thailand in Zuid-China en Myanmar. Er zijn vijf verschillende groepen, waaronder de rode, zwarte, witte, gele en Sheleh Lahu’s.

 

Je kunt vrouwelijke stamleden herkennen aan hun zwart-rode jassen met strakke rokken terwijl fel groen of blauwe slappe broeken gedragen worden door mannen.  De Lahu verbouwen opium, rijst en maïs, maar het zijn ook veehouders en vooral jagers met pijl en boog waar zij bekend om staan.

 

Ze wonen in dorpjes die ver uit elkaar liggen, meestal vrij hoog in de bergen. De hutjes worden gebouwd van hout, bamboe en gras en staan vaak op korte palen. Een ander iets waar “Lahu’s” fameus voor zijn is hun zeer “pittige” eten.


andere (berg)stammen:


De Lawa of Lue komen alleen in Thailand voor en leven al vanaf 660 in Noord-Thailand. De meesten wonen nu in het grensgebied met Myanmar in de streek tussen Mae Hong Son en Mae Sariang. Ze zijn aanhanger van een mengvorm van boeddhisme, animisme en voorouderverering.

 

Het jongste bergvolk van Thailand vormen de Kwo Min Tang. Zij behoorden tot het leger van de Chinese generaal Tsjang Kai Chek, die streed tegen de communisten van Mao tse Tung.

 

Toen hij in 1949 verslagen werd, vluchtten een aantal van zijn volgelingen naar Myanmar en Thailand. Er zouden in de vijf noordelijke provincies van Thailand enkele tienduizenden KMT Chinezen wonen in 64 dorpen. 

 

Kleine groepen zijn de Khamus, de Htins, de Lawas en de Mrabris die ook wel Phis Thongs Luangs worden genoemd. De Mrabris is Noord-Thailands meest geïsoleerd levende bergstam en deze in totaal honderden nomadische jagers werden pas enkele decennia geleden ontdekt. Hun doden worden niet begraven, maar in bomen gehangen om door vogels te worden opgegeten. In het dicht beboste berggebied van de provincie Mae Hong Son in het noorden van Thailand woont nog een bijzondere groep, de Padong.

 

Ze zijn verwant aan de Karen en pas sinds de jaren vijftig aanwezig in dit gebied. Net als andere Karen-stammen kwamen ze in opstand tegen de junta in Myanmar en werden gedwongen te vluchten. Ze zijn vooral bekend door de zogenaamde giraf-vrouwen of long-necks, die tegenwoordig meer gezien worden als een toeristische attractie en in die zin vaak uitgebuit worden.

 

Aan de andere kant is toerisme hun enige bron van inkomsten, omdat ze als vluchtelingen niet het recht hebben om landbouwactiviteiten te ontplooien.


zie ook: