Geschiedenis (achtergrond) - Zuid Afrika

"Britse Zoeloe oorlog" (1879)


inleiding


In 1873 werd “Cetshwayo” de nieuwe koning van het Zoeloerijk, na de dood van zijn vader “Mpande”. Hij begon het leger te moderniseren en rustte enkele van zijn soldaten met vuurwapens uit. Als in 1870 werd door de Engelsen het Zoeloerijk als een bedreiging gezien zowel op politiek vlak als economisch. Dit gold voor zowel de Kaapkolonie als Natal (beiden onder Engels bestuur). Men zag een oorlog als enige oplossing om deze bedreiging weg te nemen en het Zoeloe leger te ontmantelen.

 

In de zomermaanden van 1873 vonden er enkele incidenten plaats waardoor de Engelsen zich genoodzaakt voelden de Zoeloe koning om opheldering te vragen. Alhoewel de klacht van de Britten oorspronkelijk in de vorm van een verzoek was, maakte Sir “Bartle Frere” er later een eis van. Frere eiste dat de daders bestraft werden en dat “Cetshwayo” excuses aanbood en in ging op de verdere eisen van de luitenant-gouverneur.

 

Ook sprak hij voor het eerst over een ultimatum, wanneer “Cetshwayo” niet op de eisen in ging, dan vond Frere dat de vredelievende relatie met het buurland moest worden gestopt. Zoals verwacht ging de Zoeloe koning niet in op de eisen, waarop de Britten hem de oorlog verklaarden (11 Januari 1879) wat hen heel goed uitkwam.



De Engelsen rukken op


Het Engelse plan was om via drie colonnes het Zoeloeland in te trekken waarbij de Zoeloe’s koning hoofdkwartier het mikpunt was. De opperbevelhebber van de Engelsen “Chelmsford” bracht z’n troepen over van “Pietermaritzburg” naar “Helpmekaar” vanwaar ze de “Buffalo” rivier overstaken en Zoeloeterritorium gebied binnen te dringen.

 

Het Britse leger bestond vooral uit infanterie, een groot aantal Afrikaanse hulptroepen van de Natal Native Contingent, wat eenheden van de cavalerie en een detachement van de artillerie, die twee veldkanonnen bij zich had en diverse granaatwerpers.

 

De Britten (kolonne 3) sloegen hun kamp op bij Isandlwana, maar door de grootte van hun leger, de harde grond en het gebrek aan gereedschap om zich in te graven, deden ze niet de moeite om het kamp te versterken. Ze vertrouwden op hun superieure organisatie en wapens.

 

Zodra het kamp bij Isandlwana was opgericht, verdeelde Chelmsford zijn leger en ging zoeken naar de hoofdmacht van de Zoeloes. Terwijl de bevelhebber vruchteloos op zoek was naar de Zoeloes, stootten enkele bereden verkenners op het Zoeloeleger van ongeveer 20.000 man sterk. Het Zoeloeleger achtervolgde de verkenners en kwam zo bij het kamp terecht.


De slachting van “Isandlwana”


De ongeveer 1400 soldaten van “Pulleine” werden al heel snel overweldigd De Zoeloes namen geen gevangen en slachten iedereen af – zo’n 60 soldaten wisten te ontkomen. Historici menen dat de Britten moeilijkheden hadden met het uitpakken en verdelen van de munitie daar zij te ver van elkaar afstonden.

 

Ook zou een gedeelte van de soldaten zich terug getrokken hebben waardoor de Zoeloes sneller konden oprukken en dieper in de linies door konden dringen. Uiteindelijk werd het een massale slachting, door het warmlopen van hun Martini-Henry-geweren, en doordat de soldaten hun geweer moesten gebruiken als slagwapen, tegen een overmacht van Zoeloekrijgers die beter getraind waren in een een-op-eenstrijd.

 

Chelmsford was ongeveer 11 km verwijderd van de veldslag en kreeg zeker twee aanwijzingen dat het kamp werd aangevallen maar sloeg hier geen acht op. Door het heuvelachtig terrein had hij echter slecht zicht op de omgeving. Reden was dat normlatier de aangevallen soldaten de tentlijnen losrukken om vallen te voorkomen. De tenten stonden nog fier overeind en Chelmsford dacht dus dat het kamp niet aangevallen was.

 

Hij keerde pas terug in de nacht van 22 januari, en zijn soldaten waren gedwongen te bivakkeren tussen hun gevallen wapenbroeders. Op dat moment konden ze ook het geluid horen van de gevechten bij Rorke’s Drift waar een tweede slachting plaatsvond.


De verdediging van Rorke’s Drift


In 1849 was James Rorke en z’n familie hier terechtgekomen en hadden een boerderij opgezet. Hij was een bekend gezicht van de Zoeloes die de plek “Kwa Jimu” (plek van Jim) noemde. Rorke effende de hoge oevers van de rivier zodat deze beter begaanbaar werden vandaar dat iedereen de plek “Rorke’s Drift” gingen noemen.

 

T.t.v. van de slag was Rorke’s Drift een missiepost en werd in de namiddag geïnformeerd door verkenners dat er een Zoeloegroep op weg naar hun was. De drie officieren stelden vast dat het de enige aanvaardbare besluit was om te blijven en een Britse steunpunt op te bouwen. Terugtrekken van de troepen, met huifkarren en gewonden, zou in dit terrein regelrechte zelfmoord kunnen betekenen.

 

De Britten waren zich terdege bewust van de numerieke superioriteit van de Zoeloes en hun vermogen krijgers snel te verplaatsen maar wisten niet dat de Zoeloes buitgemaakte geweren bij hun hadden. Een verdedigingslinie werd aangelegd met o.a. biscuitdozen, meel- en zandzakken Huifkarren werden van hun kap ontdaan en omgekiept, zodat de bodem ervan dienst kon doen als houten verschansing. Chard was van mening dat de strijdmacht van zo’n 120 man afdoende moest zijn voor de verdediging tegen de Zoeloes.

 

Na wat verkenners gespot te hebben groeide het aantal Zoeloe krijgers wat de Engelsen gestaag. Het aantal groeide gestadig, zodat de gehele bergkam zwart zag van de Zoeloekrijgers. Het aantal was een stuk groter dan de Engelsen hadden verwacht – zo’n 5000 man. Deze huiveringwekkende aanblik moet elke Britse soldaat ontzag en angst ingeboezemd hebben wat exact de bedoeling was.

 

De Zoeloes vielen niet direct aan, maar speelden een psychologisch spel door luidkeels en in monotone toon te zingen, met hun speren op de schilden te slaan en tegelijk met hun voeten te stampen, zodat het dal, door de akoestiek rondom de missiepost, galmde van hun angstaanjagende krijgsgeluiden. Daarna werd de aanval luidkeels ingezet.


De buffelhoorn-aanval op “Rorke’s Drift”


De Zoeloes vielen aan als een "buffelhoorn": de kop beukte op de missiepost, terwijl de "horens" aan beide zijden "steken uitdeelden". Als dit met tussenpozen werd herhaald, kwam er telkens een golf van Zoeloes op de verdedigingslinie af.

 

De Britse soldaten vochten met hun bajonetten, sabels en revolvers terwijl de Zoeloe’s achter hun schilden met hun speren of assegaais. Voor de Britse soldaten was dit een gevecht van één tegen drie of meer. Hevig vuur, van onder de muur en rond de heuvels van de Oscarberg, begon voor de Zoeloes vruchten af te werpen. Om 18.00 u trok Chard zijn mannen terug op de binnenplaats.

 

In de hoge muren van het hospitaal waren schietgaten gemaakt, waardoor men de Zoeloes kon bestoken. Toen de nacht viel, werden de Zoeloeaanvallen heviger. Bijna heel de nacht hielden de Zoeloe-aanvallen aan. Rond 04.00 u was het voorlopig gedaan met de strijd. Luitenant Chards strijdmacht telde 15 doden en 8 zwaargewonden. Daarnaast waren ze uitgeput door de hevige strijd die 10 uren had geduurd en hadden ze gebrek aan munitie.

 

Toen de dage raad aanbrak, zagen de Britten dat de Zoeloes weg waren. Patrouilles werden erop uit gestuurd om het slagveld te verkennen en geweren en overlevenden te verzamelen. Om ongeveer 07.00 u 's morgens kwamen de Zoeloes opeens tevoorschijn, en de oververmoeide rode uniformsoldaten namen hun gevechtsposities weer in. Een volgende massale aanval zouden ze niet meer kunnen stoppen.

 

De Zoeloes zelf waren uitgeput en al zes dagen op de been en hadden bijna geen eten bij zich. Ze hadden honderden gewonden en ze hadden verscheidene dagen gemarcheerd zonder enige vorm van verzorging of provisie. Kort daarna begonnen de Zoeloes weer met hun monotoon gezang, maar deze keer klonk het of ze de verdedigers groetten ten afscheid en hen bewonderden om hun moed. Na dit gezang met gebaren keerden de Zoeloes terug vanwaar ze gekomen waren.

 

Nog eenmaal verscheen op de bergkam één van de Zoeloeleiders, en stak zijn speer en schild omhoog als teken van groet, draaide zich om en verdween over de bergkam. Rond 08.00 u verscheen een andere strijdmacht en de 'roodjassen' lieten hun ontbijt van rum, thee en beschuiten vallen en namen weer hun posities in. Maar dit keer was het geen Zoeloestrijdmacht, maar Lord Chelmsford met zijn colonne soldaten. De strijd was over.



Tweede invasie


Isandlwana was een pyrrusoverwinning voor de Zoeloes, niet alleen omdat ze zelf ook zware verliezen hadden geleden, maar ook omdat de vrees van koning Cetshwayo bewaarheid werd: de politici in Londen, die in eerste instantie niet direct achter de oorlog stonden, veranderden door deze nederlaag tegen de `primitieve` Zoeloes, van gedachten en steunden nu volop de Britse oorlog tegen de Zoeloes.

 

Weliswaar hadden de Zoeloes de eerste grote veldslag gewonnen, maar de oorlog zou aantonen dat ze te weinig (moderne) vuurkracht hadden en ondanks hun numerieke superioriteit ter plaatse zouden zij gedurende de oorlog niet meer dezelfde mankracht te velde kunnen brengen als de Britten.

 

De Britse regering was vastbesloten om terug te slaan en eens en voor altijd met de Zoeloes af te rekenen. Redenen waren dat de Britten er niet van hielden verslagen te worden, en al helemaal niet door een volk dat ze als inferieur beschouwden. De tweede reden heeft te maken met de mogelijke weerslag op het Britse imperium.

 

Als ze de Zoeloes niet konden verslaan, zou iedereen weten dat het imperium niet onoverwinnelijk is wat kon leiden tot opstanden en rebellie.

 

Tot dit moment konden de kosten van de Zoeloe-oorlog nauwelijks gerechtvaardigd worden, maar als deze overwinning van de Zoeloes rebellie zou aanmoedigen onder andere onderdrukte volkeren binnen het Britse imperium, dan waren de kosten voor deze oorlog uiteindelijk goedkoper dan het onderdrukken van deze opstanden in andere delen van het Britse rijk.

 

Het leger werd zwaar versterkt en viel nogmaals Zoeloeland binnen – het was eind Mei toen Chelsford de tweede invasie liet ingaan in Zoeloeland. Deze keer zou het leger uit een kolonne bestaan die verdeeld werden in twee groepen. De ene zou de aandacht afleiden van de Zoeloe koning terwijl de tweede vanuit Noord Natal richting Ulundi zou gaan.

 

Er volgden tal van veldslagen die allemaal dezelfde afloop hadden; grote aantallen Zoeloes werden afgeslacht door veel kleinere groepen Britten vanwege een betere tactiek, techniek en vuurkracht. Ondanks voorraadproblemen en talloze kleine gevechten drongen de Britten nu snel en diep Zoeloeland binnen. Ondanks de vernederende dood van Prins Napoleon zouden de Britten nu overwinnen.


het einde


Op 4 juli 1879 vielen 5000 Britten Ulundi (destijds de hoofdstad van de Zoeloes) aan onder aanvoering van Garnet Joseph Wolseley. De Zoeloes waren met ongeveer 20.000 man.

 

Dit was een beslissende slag in de Zoeloe-oorlog. Ondanks hun numeriek overwicht, verloren de Zoeloes toch; 1500 van hen zouden gesneuveld zijn tijdens die veldslag. De macht van de Zoeloes was toen gebroken. De Britten waren zo onder de indruk van de moed van de Zoeloes dat ze een tweede gedenkteken zouden bouwen ter ere van hun tegenstander.

 

Een maand later namen de Britten de Zoeloekoning gevangen in het “Kwadwasa umuzi in het Ngome bos” en was de oorlog ten einde. De onderkoningen van de Zoeloes werden aangemoedigd door de Britten om hun onder-koninkrijken te regeren zonder het centrale gezag van de koning te erkennen. Zo werd de slagkracht van de Zoeloes gebroken zonder het land te annexeren. Het Zoeloegebied zou een slagveld worden van verschillende onderlinge ruzies en oorlogen.

 

De Engelsen besloten koning Cetshwayo vrij te laten om orde te scheppen maar dit mislukte jammerlijk. Om die reden werd het land alsnog in 1887 geannexeerd door Groot Brittannië. Het uiteengeslagen koninkrijk van de Zoeloes was niet langer een bedreiging voor het Britse imperium. De Britten konden hun aandacht vestigen op de Boeren.


zie OOK: