Achtergrondinformatie - Tsjechië

"Praagse lente en warchau-pact"



Voorgeschiedenis


Na de Tweede Wereldoorlog waren de Tsjechen nog altijd zwaar verbitterd over het verdrag van München in 1938 door de westerse mogendheden en hadden de communisten veel steun verworven in Tsjecho-Slowakije. 

 

Een coalitieregering kwam aan de macht waarin de communisten een belangrijke rol zouden spelen. In het begin van 1948 ontsloeg de communistische minister van Binnenlandse Zaken 8 niet-communistische politieofficieren.

 

De democratische ministers in de regering protesteerden tegen dit ontslag, en dienden hun eigen ontslag in. Daarop benoemden de communisten in februari 1948 partijleden of -sympathisanten in hun plaats.

 

De communistische staatsgreep was een feit. Met de verkiezingen van mei 1948 in aantocht werden de communisten vijandiger tegenover democratische processen en instellingen.

 

De kiezers konden enkel kiezen uit lijsten van het Nationaal Front, en om helemaal zeker te zijn van een overwinning, vervalsten ze de uitslag. Ze wonnen de verkiezingen met een onwaarschijnlijke 89,2 procent.


De veranderingen in de jaren 50 en 60


In de jaren 50 kende het Tsjecho-Slowaakse communistische bewind een periode van politieke onderdrukking die gepaard ging met opgezette politieke processen, doodstraffen en het vastzetten van politieke tegenstanders.

 

In 1953 kwamen in Plzeň en Ostrava mensen op straat om te protesteren tegen de verslechterde economische situatie. De opstand werd met geweld neergeslagen, en de leiders werden naar werkkampen gestuurd. Zelfs het feit dat de opstand had plaatsgevonden werd door het communistische bewind doodgezwegen. 

 

De jaren 60 begonnen met veranderingen; sommige politieke gevangenen uit de jaren 50 werden in ere hersteld. Het derde Vijfjarenplan moest de economische crisis oplossen, maar mislukte in 1963. Daarom werd een aantal economische hervormingen afgekondigd, die enkele elementen van de vrijemarkteconomie moest herinvoeren. Politieke en artistieke vrijheden waren enigszins toegenomen in deze periode.

 

Op wetenschappelijk en technisch gebied was weer onafhankelijk onderzoek mogelijk. De journalistiek en de kunsten genoten van een vrijheid die ze niet meer gekend hadden sinds de communisten in 1948 de macht overnamen. Het land werd toen al beschouwd als het liberale broertje in de communistische familie. De Sovjet-Unie hield de veranderingen in het land nauwlettend in de gaten.

 

Ze beschouwden Tsjecho-Slowakije als het minst betrouwbare element van het Warschaupact.

Warchaupact:  

Het Warschaupact was een militair bondgenootschap van communistische landen in Oost-Europa, dat tussen 1955 en 1991 heeft bestaan.

 

Het werd op voorstel van Sovjetpartijleider Nikita Chroesjtsjov opgericht als tegenhanger van de NAVO. Officieel spraken de lidstaten van het Verdrag van Warschau.

 

Het verdrag werd op 14 mei 1955 in de Poolse hoofdstad Warschau als reactie op het toetreden van de Bondsrepubliek Duitsland tot de NAVO ondertekend door de Sovjet-Unie, Albanië, Bulgarije, Roemenië, de DDR, Hongarije, Polen en Tsjecho-Slowakije.

 

Daarmee waren op een na alle communistische staten in Oost-Europa lid: alleen Joegoslavië bleef erbuiten. De leden van het pact beloofden elkaar te verdedigen indien een of meer leden zouden worden aangevallen. Volgens het verdrag was de relatie tussen de ondertekenaars gebaseerd op onderlinge onafhankelijkheid en respect voor nationale soevereiniteit.

De bevolking durfde in het licht van de hervormingen weer openlijk kritiek te uiten op de communisten. De communistische partij werd beschuldigd van de materiële en morele achteruitgang van de maatschappij, en de politieke vervolgingen van de jaren 50.

 

Zelfs de leidersrol van de partij werd openlijk ter discussie gesteld. Voor het eerst sinds het beëindigen van de Tweede Wereldoorlog gingen zelfs stemmen op om weer banden aan te knopen met de West-Europese landen. Op 31 oktober 1967 sloeg de oproerpolitie met geweld een vreedzame demonstratie van studenten tegen hun armzalige huisvesting neer. Tsjecho-Slowakije stelde het economisch beter dan andere communistische landen.

 

Een ernstige landbouwcrisis in 1967-1968 bracht echter grote ontevredenheid in het land. Steeds meer werd er geprotesteerd tegen het centrale bewind in Praag. Het werd duidelijk dat de communisten geen voeling meer hadden met de landbouwers en de arbeiders.

 

Van dat ongenoegen maakte een aantal progressieve hervormingsgezinde leden van de communistische partij gebruik om meer invloed te krijgen binnen de partij.



Het begin van de Lente


Begin 1968 verving Alexander Dubček met unanimiteit van de stemmen partijleider Antonín Novotný als eerste secretaris van de communistische partij van Tsjecho-Slowakije. Dubček stond een gematigder koers voor; een socialisme met een menselijker gezicht. 

 

Hij wilde de Tsjecho-Slowaakse staat democratischer maken met een liberaler communisme dan in de andere satellietstaten van de USSR.

 

In april kwam de communistische partij met het zogenaamde Actieprogram, waarin de fouten van het verleden werden toegegeven en de wens geuit een modernere vorm van het socialisme in te voeren dat zou zijn gebaseerd op verregaande democratisering en pluralisering van de gehele maatschappij, op politiek, economisch, wetenschappelijk en cultureel terrein.

 

Het burgerinitiatief werd aangewakkerd en de rol van de partijideologie teruggedrongen. Dubček wilde in het kader hiervan ook de censuur afschaffen, zodat de mensen vrijelijk kritiek konden uiten en daarbij toegang kregen tot informatie over de wereld buiten de communistische pers.

 

Hij wilde verder een scheiding tussen de politie en de geheime diensten en gelijkstelling van andere politieke partijen met de communistische partij. Door de afschaffing van de censuur ontstond een sterke openlijke anti-sovjethouding, die mede geleid heeft tot de invasie in augustus 1968.

 

Deze vernieuwingen brachten een golf van protestbewegingen en demonstraties teweeg in het land. De mensen wilden volop gebruikmaken van hun vrije meningsuiting, en kwamen massaal op straat. De studenten wilden kunnen deelnemen aan de westerse jeugdcultuur, en de arbeiders wilden hun ongenoegen laten blijken, hopend op verbetering van hun situatie. 

 

Het Kremlin zag dit alles met lede ogen aan, en riep op 4 mei 1968 Dubček ter verantwoording. Deze vergadering liep op niets uit, en vier dagen later had Dubček een geheime vergadering met de andere leden van het Warschaupact om hen ervan te overtuigen dat de ontwikkelingen in zijn land geen gevaar betekenden voor de Sovjet-Unie. Daar kon hij hen niet van overtuigen, want op 9 mei werden er al troepen op Tsjecho-Slowaakse bodem gesignaleerd.

 

Dubček liet zich echter niet intimideren, en bleef zijn progressieve koers varen.


Het Manifest van 2000 woorden


Op 27 juni 1968 verscheen het Manifest van 2000 woorden, dat openlijk kritiek gaf op de misstanden in het land, en de schuld daarvan vooral op de conservatieve vleugel binnen de communistische partij schoof.

 

Er werd openlijk gezegd dat de communistische partij het land controleerde, en vervallen was tot een 'naar macht hunkerende organisatie', zoals het in het manifest stond. Verder werden de hervormingspogingen geprezen, maar tegelijkertijd werden de conservatieve leden van de communistische partij, die de hervormingen in de weg stonden, met de vinger gewezen.

 

Er werden meer hervormingen geëist, zonder echter daarbij de monopolypositie van de communistische partij te willen opgeven. Tot slot werd in het manifest een oproep gedaan aan de bevolking om de progressieve vleugel binnen de partij te steunen en een aantal eisen geformuleerd om verdere hervormingen door te voeren tot op het laagste niveau. 

 

Een reactie bleef niet uit. Op 3 juli al verscheen er in de Pravda een artikel waarin stond te lezen dat de Sovjet-Unie desnoods met geweld bereid was het socialisme in leven te houden. Het Warschaupact eiste herinvoering van de censuur, maatregelen tegen de hervormers en handhaving van het nationale partijgezag. Dubček ging niet in op deze eisen. 

 

Er volgde op 14 en 15 juli 1968 een brief van het Warschaupact, waarin duidelijk gesteld werd dat de huidige koers van de Tsjecho-slowaakse communistische partij onaanvaardbaar was, en het land dreigde af te brengen van de socialistische weg.


De invasie (operatie “Donau”)


De Sovjet-Unie vreesde dat de ontwikkelingen in Tsjecho-Slowakije een domino-effect zouden hebben in de andere lidstaten van het Warschaupact. Mede daarom wilde Brezjnev ingrijpen in Tsjecho-Slowakije, maar hij was bang dat een inval een reactie van het Westen zou uitlokken.

 

Daarom vergewiste hij zich er eerst van dat hij geen militair antwoord van het Westen hoefde te verwachten. Toen hij zich daarvan verzekerd voelde startte hij met de invasie van Tsjecho-Slowakije.

 

In de nacht van 20 op 21 augustus 1968 reden Russische tanks Praag binnen. Ook Polen, Hongarije en Bulgarije leverden troepen. Roemenië deed dat niet. De troepen van de DDR vatten post aan de grens, zonder Tsjecho-Slowakije binnen te vallen. In totaal werden 150.000 soldaten naar het land gestuurd. De operatie kreeg de codenaam 'Operatie Donau' mee.

 

 Het eerste doelwit van de tanks was Radio Praag. Het radiostation werd verwoest, maar dankzij een ondergronds radiostation, dat indertijd door de Russen zelf was aangelegd om de propaganda te kunnen voortzetten in geval van een vijandelijke aanval, slaagden ze erin om nog tot 27 augustus verder uit te zenden. Het station riep het volk op tot verzet, onder andere door op de muren te schrijven dat de Russen naar huis moesten, en door alle bewegwijzering te verwijderen.

 

Deze laatste oproep was zo succesvol dat op een bepaald moment nog enkel de wegwijzers richting Moskou overbleven. In de Pravda stond toen te lezen dat de contrarevolutie in Tsjecho-Slowakije geen kans gegeven mocht worden. Moskou wilde een regering installeren waar het meer vat op had, maar niemand werd bereid gevonden met de invallers samen te werken.

 

De zittende politici werden opgepakt en naar Moskou overgebracht.



Onder Russisch bewind


Het verzet in Tsjecho-Slowakije bleef echter leven. Ludvík Svoboda, president van de republiek en man met groot gezag in het Warschaupact, reisde naar Moskou om de vrijlating van de leiders te eisen. 

 

Dat gebeurde, maar niet zonder dat er een politiek akkoord werd gesloten met verregaande gevolgen. De censuur werd heringevoerd, de besluiten van het geheime congres werden tenietgedaan, en de invloed van de partij op het dagelijks leven van de mensen werd versterkt. In ruil voor deze toegevingen trok de Sovjet-Unie een deel van haar troepen terug.

 

De onderminister van Buitenlandse Zaken van de Sovjet-Unie bleef van september 1968 tot december 1968 als opzichter in Praag. Op 16 oktober zwichtten Dubček, Černík en Husák voor de druk, en stemden in met de blijvende aanwezigheid van Russische troepen in hun land. Uiteindelijk bleven er nog een 50.000 soldaten in het land. Bijna alle hervormingen werden teruggedraaid.

 

De onrust en ontevredenheid groeiden weer in het land, tegelijk met de opstanden. Dit kwam tot een hoogtepunt toen op 16 januari 1969 de student Jan Palach zichzelf in brand stak op het Wenceslasplein in Praag uit protest tegen de teruggedraaide hervormingen. Drie dagen later overleed hij aan zijn verwondingen. Er zouden nog een tiental mensen zijn voorbeeld volgen. 

 

Op 17 april 1969 verving de Sovjet-Unie Dubček door Gustáv Husák. In het najaar van datzelfde jaar ging hij over tot een uitzuivering van de communistische partij. Hij verwijderde iedereen die ervan verdacht werd niet loyaal te zijn aan de Sovjet-Unie. Uit protest zegden maar liefst 350.000 leden van de partij hun lidmaatschap op.

 

Husák keerde terug naar het repressieve beleid van voor 1968, en toonde zich zo een volgeling van het beleid in de Sovjet-Unie. Dubček was nog een tijdje ambassadeur in Turkije, maar werd politiek uitgerangeerd. Hij kreeg een functie bij het Slowaakse Staatsbosbeheer, maar in 1989 keerde hij terug naar de politiek.



zie ook: