GESCHIEDENIS - Servie


het begin en de romeinen


In het IJzeren tijdperk (6e eeuw v.Chr.) koloniseerden Illyrische stammen vanuit het westen de Balkan (waaronder Servië), samen met de Thraciërs vanuit het oosten. Enkele eeuwen daarna, in de 4e eeuw v.Chr., werden deze volkeren gevolgd door de Kelten uit het noorden.

 

De komst van de Romeinen veranderde alles: Rome werd het centrum van de macht op de Balkan, geholpen door de Illyriërs die dienst hadden genomen in het Romeinse leger. In het jaar 9 n.Chr., onder keizer Tiberius, werden formeel alle Illyrische gebieden door de Romeinen geannexeerd.

 

Tevens veroverden ze het Keltische fort bij Singidunum, dat later zou uitgroeien tot de hoofdstad Belgrado en in deze tijd een belangrijk wegenknooppunt was dat de Romeinse provincies Moesia, Dacia, Pannonia en Dalmatië met elkaar verbond. Drie eeuwen later werd het Romeinse keizerrijk in tweeën verdeeld door keizer Diocletius. In 395 stond het oostelijke deel met o.a. het huidige Servië onder de invloedssfeer van Byzantium.

 

Het splitsen van het keizerrijk in twee tegenover elkaar staande rijken creëerde een politieke en culturele breuklijn die nog steeds doorwerkt in de huidige situatie op de Balkan. In het westen, min of meer het huidige Kroatië en Bosnië-Herzegovina, keek men vooral naar het katholieke Rome en gebruikte het Latijnse alfabet; in het oosten richtte men zich op het christelijk orthodoxe Constantinopel en gebruikte men het Cyrillische handschrift.



slaven en het eerste servische koninkrijk


Na het uiteenvallen van het Romeinse Rijk in de 5e eeuw vielen barbaarse Aziatische steppehordes als Hunnen, Goten en Avaren de Balkan binnen, evenals Slaven. De eerste groepen bleven maar tijdelijk, maar de Slaven vestigden zich vanaf de 7e eeuw definitief op de Balkan.

 

Terwijl Kroatische stammen zich vestigden aan de Adriatische kust, bezetten de Serven een gebied dat Raška (Turks: Sandžak) genoemd werd, en delen van het huidige Montenegro, Herzegovina en Zuid-Dalmatië.

 

De Serven kwamen langzamerhand onder invloed van orthodoxe christelijke missionarissen van Constantinopel, maar het was pas in de 9e eeuw dat Servische patriarchen het christendom volledig accepteerden en het paganisme langzaam opgaven. De eerste drie eeuwen van de Servische aanwezigheid werd gekenmerkt door vele conflicten tussen rivaliserende lokale machthebbers.

 

Het eerste Servische koninkrijk ontstond in de 11e eeuw in het huidige Montenegro toen Stefan Vojislav de vazallenstaat Duklja oprichtte en daarin verschillende Servische stammen samenbracht.

 

Verder keerde hij zich af van Constantinopel en richtte zich sterk op Rome. Duklja (vanaf die tijd Zeta geheten) breidde zich al snel uit met gebieden die het huidige Montenegro, Herzegovina en Albanië omvatten. In 1077 werd Zeta een koninkrijk onder bescherming van Rome en een katholieke heerser, Constantijn Bodin.

 

Na de dood van Bodin brak er een burgeroorlog uit en de macht verplaatste zich naar Raška in het noordwesten. Hier werd uiteindelijk in 1160, onder Stefan Nemanja, de eerste dynastie van Servië gesticht. Deze 200-jaar durende dynastie ontwikkelde zich tot een enorme militaire macht en consolideerde en breidde haar grondgebied op de Balkan uit.


gouden tijden


De tijd onder de Nemanjic-dynastie zou een gouden tijd voor Servië worden, en tevens het nationale bewustzijn versterken. Aan het einde van deze periode deelde de bevolking een gezamenlijke identiteit, een nationale ziel en het vertrouwen dat men de komende moeilijke jaren goed zou doorkomen.

 

Het zou ook de periode worden dat delen van Kosovo onder de Servische invloedssfeer zou komen. Het land werd eerst geleid door Stefan Nemanja maar werd heen en weer geslingerd onder z’n opvolgers (zonen) van het Katholieke Westen naar het Orthodoxe Oosten met hulp van buitenaf.

 

De opvolgers van zonen van Nemanja waren minder van kaliber en zette de stagnatie in al werd het grondgebied (vooral door huwelijken) wel uitgebreid. Stefan Decanski’s zoon Dušan (ook: Uroš IV) zou de grootste en machtigste aller Nemanjic-koningen worden. Hij was in 1331 aan de macht gekomen door eerst zijn vader op te sluiten en hem later te laten ombrengen. Vlak voor zijn dood in 1355 had het Servische koninkrijk zich enorm uitgebreid: vanaf de Donau tot de Peloponnesos in Griekenland, Macedonië, Bulgarije en delen van Noord-Griekenland.

 

De dood van Stefan Dušan zorgde voor een grote omslag. Twee Macedonische broers, Vukašin en Jovan Uglješa probeerden de macht over te nemen van Dušan’s zwakke opvolger Stefan Uroš V. Het zou de dood worden van allen waardoor er geen opvolger zou zijn; Servië werd nu verdeeld tussen een aantal feodale landheren. 



komst der ottomanen


De macht van deze leiders bleek echter beperkt toen vanuit het zuiden de Turken Servië aanvielen. De Turken versloegen de Serven in twee belangrijke veldslagen. Allereerst in 1371 bij de Slag bij de Marica-rivier (nu Bulgarije). Belangrijker was het verlies in de Slag bij Kosovo (1389), een psychologisch vernederende nederlaag en een keerpunt voor een staat die al in vervallen toestand verkeerde.

 

Na deze twee nederlagen vluchtten vele Serven naar het noorden richting Hongarije en naar de Adriatische kust. Er volgde een onrustige tijd met een steeds kleiner wordend grondgebied. De hoofdstad werd verplaatst naar Smederevo maar ook deze stad viel in handen van de Turken. Uit angst voor de islamitische Ottomanen kwam er weer een grote vluchtelingenstroom op gang. 

 

Serven bekeerden zich tot de islam, maar de meesten weigerden dit. Het gevolg was dat tienduizenden christelijke, voornamelijk aristocratische Serven als slaven werden weggevoerd naar Constantinopel. Nog meer gehaat dan de Turken waren de Janitsaren, elite-troepen die aanvankelijk uitsluitend gerekruteerd werden uit christelijke krijgsgevangenen of slaven, oorspronkelijk alleen uit de volwassen mannen bestaande.

 

Kaping der kinderen

In 1438 werd bepaald dat iedere vier jaar een op de vijf jongens tussen de zes en negen jaar uit een christelijk gezin weggehaald moest worden. Geleidelijk aan werd het een machtige elite die hun belangen beschermden met niets ontziende wreedheid. Ze hieven bovendien zware belastingen en buiten de boerenbevolking van Servië uit. Belgrado viel in 1521 in handen van de Turken en dit bleef zo tot 1717.

 

De volgende eeuwen kwamen de Serven regelmatig in opstand tegen de Turken. In 1594 reageerde de Turkse sultan hierop door de Servische patriarch Teodor levend te villen en daarna op te hangen. Daar bovenop liet hij tot grote ontzetting van de Serven de relieken van Sint Sava verbranden.

 

Tijdens de oorlog tussen Turkije en de Heilige Alliantie (1693-1690) Oostenrijk, Polen en Venetië kwamen de Serven wederom op grote schaal in opstand. De Oostenrijkers trokken zich echter al snel terug uit de strijd en nodigden de Serven uit om zich op Oostenrijks grondgebied te vestigen.

 

Katholieke Oostenrijk

Voor veel Serven was het een keuze uit twee kwaden, maar de meeste kozen ervoor om in het imperialistische katholieke Oostenrijk te gaan wonen om als grenswachter te dienen. Grote delen van Zuid-Servië werden ontvolkt en de Turken maakten hiervan gebruik door Raška, Kosovo, Metohija en delen van Macedonië tot de islam te bekeren.

 

Deze actie van de Turken verklaart voor een groot deel de huidige religieuze demografie op de Balkan en in Servië. Na deze massale immigratie volgde alweer een belangrijke episode in de geschiedenis van Servië.

 

In 1716 waren Servische territoria wederom het middelpunt van een Oostenrijks-Turkse oorlog, dit keer begonnen door prins Eugène van Savoie. Opnieuw kozen de Serven de kant van Oostenrijk en, na de Vrede van Požarevac, verloren de Turken de controle over gebieden in Noord-Servië en de Donau-vallei, Noord-Bosnië en delen van Dalmatië en de Peloponnesos. In 1739 kwam het gebied opnieuw onder Ottomaans bewind.


servie onafhankelijk


Servië was een grensprovincie waar de dienst werd uitgemaakt door een welwillende Ottomaanse gouverneur en enkele Turkse garnizoenen.

 

Nationalisme en een streven naar onafhankelijkheid bestonden niet echt. Omdat de Janitsaren in opstand kwamen en een schrikbewind voerden onder Servische boeren en het opstaan van de juiste leider deed de Serviërs besluiten in 1804 toch in opstand te komen.

 

In een reeks opstanden tussen 1813 en 1834 in slaagden de Serviërs erin, de sultan tot de erkenning van de Servische autonomie te dwingen.

 

De decennia tot 1878 werden gekenmerkt door grillige prinsen die elkaar in snel tempo afwisselden. Het zwakke en straatarme Servië bleef tientallen jaren lang het doelwit van binnen- en buitenlandse intriges. Ondanks dit groeide wel het groeiend Servische nationalisme. Men voorzag de bevrijding van alle Slavische en niet-Slavische christenen tegen de Turken, de vereniging van alle Serviërs in één land en de uitbreiding van Servië in de richting van de Adriatische Zee.

 

In 1877 togen de Russen, in een reactie op anti-Turkse opstanden in Herzegovina en Bulgarije, tegen de Turken ten strijde. Het werd een doorbraak. De Russen dreven de Turken terug tot de poorten van Constantinopel. Montenegro, het nieuwe Bulgarije en het nu onafhankelijke koninkrijk Servië maakten van de gelegenheid gebruik hun grondgebied uit te breiden: wat nu Zuid-Servië, de Sandzak en Macedonië heet, viel in hun handen.

 

Het eerste wat de nieuwe heersers deden was zich te ontdoen van hun nieuwe, maar ongewenste moslim-onderdanen: in de eerste (maar lang niet de laatste) grote etnische zuivering van de laatste twee eeuwen werden tienduizenden moslims onteigend, vermoord of op de vlucht gedreven, de meesten naar Kosovo, een regio die in Turkse handen was gebleven.

 

Minaretten werden gesloopt. In 1878 werd Servië op het Congres van Berlijn door de gehele internationale gemeenschap erkend en in 1882 werd het Koninkrijk Servië uitgeroepen. 



de balkan-oorlogen


Een staatsgreep in 1903 bracht Karadjordje’s kleinzoon op de troon als koning Petar I. Deze had een Europese opleiding genoten en was zeer beïnvloed door liberale ideeën. Hij introduceerde een democratische grondwet en initieerde parlementaire regering die politieke vrijheid voorstond.

 

Deze nieuwe politieke vrijheid werd ruw onderbroken door het uitbreken van vrijheidsoorlogen in de Balkan-regio, waardoor de hele Balkan in snel tempo veranderde. Nieuwe staten ontstonden in het vacuüm dat achtergelaten werd door de Turken.

 

Bulgarije, Griekenland, Servië en Montenegro werkten samen om de Turken van de Balkan te verdrijven. De Eerste Balkanoorlog van 1912 was kort en succesvol; de Turken werden gedwongen om Macedonië en Kosovo af te staan aan Servië.

 

Er ontstond tussen de geallieerden al snel een conflict over Macedonië, en Bulgarije viel zowel Griekenland als Servië aan om de alleenheerschappij over Macedonië te verkrijgen.

 

Dit leidde tot de Tweede Balkanoorlog van 1913, waarbij Roemenië zich aan de zijde van Servië, Griekenland en Montenegro schaarde. Servië wist zeggenschap te krijgen over het westen van Macedonië. In 1914 was de Turkse overheersing in de regio definitief ten einde, maar meteen staken nationalistische sentimenten de kop weer op. Deze zeer explosieve situatie zou uiteindelijk leiden tot de Eerste Wereldoorlog.


ww1 en het joegoslavische koninkrijk


Op 28 juni 1914 werd de Habsburgse troonopvolger Frans-Ferdinand in Sarajevo vermoord door de Bosnisch-Servische nationalist Gavrilo Princip.

 

Oostenrijk viel Servië meteen aan en enkele weken later was de Eerste Wereldoorlog een feit. Servië sloot zich bij de geallieerden aan en het Servische leger wist door ervaring en modernisatie in de Balkanoorlogen de vijand tot het einde van 1914 tegen te houden.

 

Uiteindelijk werd Servië echter veroverd en geannexeerd door Oostenrijk-Hongarije en Bulgarije. Het Servische leger vocht echter nog jaren door aan de grenzen van Griekenland, tot het samen met de andere geallieerden in 1917 weer kon optrekken en onder andere verantwoordelijk was voor de herovering van Kosovo.

 

Het eerste Joegoslavië

Bij de vredesonderhandelingen van Versailles in 1919 wisten de Serven zonder veel moeite de Habsburgse Zuid-Slavische gebieden in te lijven. Al op 1 december 1918 werd het eerste Joegoslavië gesticht, het ‘Koninkrijk van Serven, Kroaten en Slovenen’, dat vanaf 1929 Joegoslavië zou gaan heten. In 1921 werd er een nieuwe grondwet aangenomen die van Joegoslavië een unitaire staat maakte. Zo zou het sterk op kunnen treden tegen o.a. Italië en Oostenrijk-Hongarije.

 

De Serven probeerden echter meteen allerlei zaken aan de Kroaten en Slovenen op te dringen, wat onvermijdelijk tot spanningen leidde. Ook werden alle belangrijke posities in de politiek en het leger door Serven bezet. Minderheden als Duitsers en Hongaren hadden nog minder rechten, de Kosovaren waren zelfs totaal zonder rechten. De ontevreden minderheden werden enigszins tevreden gesteld door het idee van de Communistische Partij van Joegoslavië om een federatie te stichten, met verregaande autonomie voor de afzonderlijke deelstaten.

 

Ustasa

Maar met name de Kroaten schikten zich niet en de fascistische ‘Ustaša’ zorgde voor veel politiek geweld en streefden naar een onafhankelijk Kroatië. Om aan alle onrust een einde te maken schorste koning Aleksandar I in 1929 de grondwet en liet duizenden oppositieleden oppakken. Aleksandar werd in 1934 vermoord en als regent trad zijn broer Pavle op, onder wie Kroatië in 1939 alsnog autonomie kreeg.

 

De zoon van de overleden koning was minderjarig, maar omdat het de wens van de overleden koning was, werd zijn zoon Petar koning en kreeg een zogenaamde voogd toegewezen. In de jaren '30 van de 20ste eeuw werden de spanningen tussen de Kroaten en Serviërs alsmaar groter. De Serviërs hadden de wens om Macedonië, Vojvodina en Montenegro tot het koninkrijk te voegen.

 

De Kroaten daarentegen wilde Dalmatië en Vojvodina inlijven. Beiden partijen eisten delen van het territorium van het huidige Bosnië. 



ww2 en erna


In de Tweede Wereldoorlog werd Joegoslavië aangevallen door de Duitsers en capituleerde in april 1941. Joegoslavië werd hierna verdeeld; Hongarije annexeerde Vojvodina en Servië stond volledig onder het bestuur van Duitsland.

 

Meteen werden ook allerlei verzetsbewegingen actief, waarvan de communistische partizanen van Josip Broz, beter bekend als Tito, de belangrijkste was. Het officiële Joegoslavische verzetsleger bleef trouw aan de gevluchte regering in Londen. 

 

Beide bewegingen bestreden de bezetter, maar ook elkaar. In 1943 kregen de partizanen van Tito echter de steun van de geallieerden en op 29 november 1945 werd de Federale Volksrepubliek Joegoslavië (later: Socialistische Federale Republiek Joegoslavië) door de communistische regering uitgeroepen, bestaande uit zes republieken en twee autonome gebieden.

 

Communistische leer

Tegelijkertijd werd het koningschap afgeschaft en in 1946 werd een op Russische leest geschoeide grondwet aangenomen. De eerste jaren na de oorlog volgde Tito de lijn van de Sovjet-leider Stalin; dat betekende nationalisatie van bedrijven, collectivisering van de landbouw en politieke tegenstanders die werden geliquideerd.

 

Hij wilde zich echter niet helemaal aan de Sovjet-Unie binden en werd daarom in juni 1948 door het totale Oostblok als het ware verstoten. De Socialistische Federale Republiek Joegoslavië was weliswaar (zoals de naam al aangeeft) socialistisch maar was geen lid van het Warschaupact.

 

Al waren er strenge grenscontroles, in principe kon men vanuit Joegoslavisch oogpunt bezien via alle grenzen het land binnenkomen of verlaten. Dat was echter niet het geval vanuit Hongarije, Roemenië en Bulgarije: die landen hielden hun grenzen dicht (in ieder geval voor hun eigen burgers). Het ijzeren gordijn liep daardoor ten oosten van Joegoslavië. De voorspelling van Churchill, die Belgrado achter het ijzeren gordijn plaatst, komt in dit geval niet helemaal overeen met de realiteit.

 

Tito achtervolgde nu de stalinisten in zijn land en richtte zich steeds meer op het Westen en wist met hulp van vooral de VS de gevolgen van de breuk met de Sovjet-Unie op te vangen. Joegoslavië was nu een federale staat met deelstaten als Servië, Kroatië en Montenegro en met enkele autonome provincies, het Albanese Kosovo en het Hongaarse Vojvodina.

 

Alle staatkundige eenheden hadden een eigen grondwet, president, regering, parlement en taal. Kenmerkend voor deze periode was dat de federale overheid steeds meer macht verloor aan de regeringen van de republieken. Er waren onder Tito verschillende uitbarstingen van geweld onder o.a de Kroaten (1971) maar ook onder de Kosovaren (1981). 


einde van joegoslavie


Ondertussen was de economie al sinds de jaren zeventig aan het instorten en na de dood van Tito in mei 1980 ontstond er politiek een onhoudbare situatie en traden de tegenstellingen tussen de verschillende nationaliteiten steeds duidelijker aan het licht.

 

De latere leider Slobodan Miloševic pleitte voor een sterk gezag vanuit Belgrado en hij beloofde een eind te maken aan de ‘discriminatie’ en zelfs ‘genocide’ waarvan de Serven in Kosovo, Kroatië en Bosnië het slachtoffer zouden zijn. Dit was natuurlijk koren op de molen voor de Servische nationalisten en in 1986 werd Miloševic voorzitter van de Communistenbond van Servië.

 

Een jaar later werd schoonzoon van Tito, Ivan Stambolic, van z’n Servische troon gestoten. In 1989 werd z’n beschermeling Milosevic president van Servië. Deze president schakelde in de nadagen van het communisme moeiteloos over op het Servisch nationalisme. Hij sprak de Serviërs toe op Vidov dan 1989, de zeshonderdste verjaardag van de 'slag van het merelveld'. Hij stak daarmee de lont in het kruitvat dat de Balkan al de hele 20e eeuw was geweest. Twee jaar later volgde de ontploffing.

 

Massa-betogingen

In 1988 en 1989 werden er door de Serven massabetogingen georganiseerd waardoor de regeringen van Kosovo, Vojvodina en Montenegro zich genoodzaakt zagen af te treden. De regeringen die nu aantraden dansten volledig naar de pijpen van Miloševic en voerden grondwetswijzigingen door die de autonomie van deze gebieden steeds meer beperkte. Kosovaars verzet werd met geweld onderdrukt.

 

Tegen het einde van de jaren tachtig streefden met name de welvarende Slovenen, en in mindere mate de Kroaten, naar een lossere band tussen de verschillende republieken. In december 1990 veroverde de Socialistische Partij van Servië meer dan twee-derde van de zetels in het Servische parlement en daarmee was de macht in Servië volledig in handen van Miloševic.


oorlog tussen de deelstaten


Miloševic probeerde vervolgens ook om de federale regering van Joegoslavië zijn wil op te leggen, maar dit zou op een volkomen mislukking uitlopen. In 1990 stapten Kroatië en Slovenië uit de bond van Joegoslavische communistische partijen en in 1991 zelfs uit de Joegoslavische federatie.

 

De machtige landen in de wereld stelden voor dat Bosnië-Hercegovina verdeeld zou worden maar daar namen de Bosnische Serviërs geen genoegen mee. In datzelfde jaar kozen ook Kosovo, Macedonië en Bosnië voor zelfstandigheid. In januari 1992 erkende de VN de onafhankelijkheid van Slovenië, Bosnië en Kroatië; Kosovo kreeg deze erkenning niet. Servië ging samen met Montenegro de Federale Republiek Joegoslavië vormen.

 

Grensproblematiek

De Serven erkenden de oude staatsgrenzen echter niet omdat daardoor een-derde van alle Serven buiten de eigen staat zouden komen te wonen. Dat was voor hen niet te verteren en in de periode 1991-1995 volgende enkele bloedige burgeroorlogen over de grensproblematiek. Servische burgermilities stichtten in Kroatië en Bosnië autonome Servische gebieden, waarvan het de bedoeling was dat ze zich bij Servië zouden aansluiten. Veel Kroaten en Bosniërs werden verdreven of vermoord.

 

Vanwege de sterke betrokkenheid van Servië en Montenegro bij de gevechten buiten hun grenzen werden zij getroffen door een internationale economische boycot sinds november 1991. Aan de andere kant lieten ook de Kroaten en Bosniërs zich niet onbetuigd en aan beide zijden vonden vele oorlogsmisdaden plaats waar Srebrenica de ergste van was; hierbij werden 8.000 moslimmannen geëxecuteerd.

 

Met het Akkoord van Dayton in 1995 kregen de Bosniërs een eigen staat, goedgekeurd door Miloševic en werden de economische sancties opgeheven. Kroatische Serven waren al eerder dat jaar verjaagd uit Kroatië en het aantal Servische vluchtelingen in Kroatië en Bosnië bedroeg op dat moment al meer dan een half miljoen personen. N.a.v. al deze verschrikkelijke gebeurtenissen werd in Den Haag het Joegoslavië tribunaal geïnstalleerd. 



de laatste strohalm


In mei 1996 kwam het in Nis tot ernstige sociale onlusten, nadat veel arbeiders al maandenlang geen salaris meer hadden ontvangen. De verkiezingen voor het federale parlement van November werden in Servië gewonnen door de coalitie waarop Miloševic deze ongeldig verklaarde. 

 

Er ontstonden dagelijks massale demonstraties om de verkiezingsuitslag te eerbiedigen. Na maandenlange demonstraties erkende Miloševic, mede onder grote buitenlandse druk, de overwinning van de oppositie.

 

Milosevic kon zich eigenlijk geen derde keer verkiesbaar stellen maar deed dit met een slimme omweg toch. Milan Milutinovic, die handig gebruik maakte van een opnieuw verdeelde oppositie, die zich daardoor in feite zelf buitenspel zette.

 

Kosovo was een autonome Servische provincie en had van 1989-1996 vreedzaam passief verzet gevoerd tegen de Servische heerschappij in het grotendeels etnische Albanese gebied.

 

In 1996 werd echter het Kosovaarse Bevrijdingsleger opgericht dat zichzelf tot doel stelde Kosovo met geweld te bevrijden, en brak met het passieve van de regering. Bloedige aanslagen op Serviërs volgden, waardoor de Servische politie steeds wreder tegen de Kosovaarse bevolking op ging treden.

 

Milosevic had z’n zondebok gevonden aangezien z’n positie (ook door een neergaande economie in eigen land) verslechterde. Het conflict escaleerde tot de Kosovo-oorlog. De oorlog duurde tot 1999 en werd aan beide kanten met ongelooflijke wreedheid uitgevochten. Herhaaldelijke pogingen van de internationale gemeenschap om tot vrede te komen hadden geen enkel nut, omdat de Serviërs weigerden een buitenlandse troepenmacht op hun grondgebied toe te laten. De Serviërs zuiverden hele gebieden in hun aanvallen op het UCK.

 

Dit kostte hem echter zijn laatste goodwill bij het westen. Toen in 1999 een vredesplan was opgezet, waaraan Milošević weigerde mee te werken, dreigde de NAVO met luchtaanvallen. Beide partijen manoeuvreerden zich in een situatie waaruit ze niet meer terug konden, en op 24 maart 1999 begon de NAVO met bombardementen op doelen in Servië en Kosovo.


einde tijdperk milosovic


In 1999 volgde de interventie van de NAVO die de populariteit van Miloševic nog leek te vergroten, ondanks de vele aanklachten die bij het Joegoslavië-Tribunaal in Den Haag binnenkwamen. De bombardementen hadden echter geen duidelijk doel en de paramilitairen concentreerden zich nu puur en alleen op zuiveringen. Duizenden vluchtten naar Montenegro en Macedonië.

 

Ten slotte, na het bombarderen van elektriciteitscentrales e.d., ebde de vechtlust weg en capituleerde Milošević. Servië onderschreef het akkoord van Rambouillet. Kosovo kwam onder beheer van de Verenigde Naties en een NAVO-vredesmacht bezette Kosovo.

 

In juli 2000 wilde Miloševic de grondwet zodanig veranderen dat hij nog gemakkelijk acht jaar in het zadel kon blijven zitten. De populariteit bleek tegen te vallen en bij de presidentsverkiezingen won de gematigd nationalistische “Kostunica” van de Democratische Partij van Servië (DPS) de verkiezingen. Een week later, op 6 oktober, belegerde een mensenmassa het federale parlementsgebouw in Belgrado.

 

Leger en politie grepen niet in daarmee kwam er een einde aan het tijdperk Miloševic. Op 6 oktober erkende Miloševic zijn nederlaag in een verklaring voor de televisie en de volgende dag werd Vojislav Koštunica geïnaugureerd als president van de Federale Republiek Joegoslavië. De internationale wereld reageerde verheugd en Servië kreeg weer toegang tot internationale organisaties en ook de internationale financiële hulp werd hervat ook al blijft de wereld sceptisch t.o.v. de nieuwe leider de partij die nog veel aanhangers van Milosevic bevatten.

 

In april 2001 werd Miloševic gearresteerd wegens machtsmisbruik en corruptie. 


roerige tijden


De Servische presidentsverkiezingen van september 2002 draaiden uit op een fiasco waardoor Servië vooralsnog zonder president zat. Op 12 maart 2003 werd premier Ðindic door sluipschutters vermoord en op 18 maart 2003 opgevolgd door zijn vice-premier, Zoran Živkovic.

 

Hij werd waarschijnlijk vermoord om zijn bereidwilligheid om Miloševic en andere oorlogsmisdadigers uit te leveren aan het Joegoslavië-Tribunaal in Den Haag. De vervroegde parlementsverkiezingen van december 2003 werden gewonnen door de Servische Radicale Partij (SRS) van Vojislav Seselj met 27,5% van de stemmen.

 

Op 20 februari 2004 werd Vojislav Koštunica tot premier van Servië benoemd. De presidentsverkiezingen van 27 juni werden gewonnen door Boris Tadic van de Democratische Partij. Op 1 december 2004 bleef de 45-jarige president Tadic tijdens een aanslag in het centrum van Belgrado ongedeerd.

 

Montenegro onafhankelijk

Een week eerder was Tadic nog met de dood bedreigd omdat hij verdachten van oorlogsmisdaden wil uitleveren aan het Joegoslavië-tribunaal in Den Haag. Op 21 mei 2006 verklaarde Montenegro zich na een referendum onafhankelijk en hield de regering van Servië en Montenegro op te bestaan. Op 30 september 2006 aanvaardde het Servische parlement een nieuwe grondwet, die eind oktober 2006 werd goedgekeurd via een referendum.

 

De parlementsverkiezingen van 21 januari 2007 werden gewonnen door de Srpska Radikalna Stranka (SRS; Servische Radicale Partij) maar in Mei 2008 viel de regering na een breuk, veroorzaakt door de verklaring van de EU dat men achter de afscheiding van Kosovo stond.

 

Op 3 februari 2008 werd Tadic met een krappe meerderheid van 50,3% herverkozen tot president. Op 21 juli 2008 werd Radovan Karadžic in Servië gearresteerd; hij was gezocht door het Joegoslavië-tribunaal vanwege zijn rol tijdens de Bosnische Oorlog als leider van de Servische entiteit in de republiek Bosnië en Herzegovina, de Servische Republiek.

 

Kosovo werd tot 2008 bestuurd door de VN-missie UNMIK waarna er een nieuwe grondwet van kracht werd. Kosovo kreeg daarmee formeel de leiding over het eigen land, na negen jaar van VN-bestuur. Een deel van de internationale gemeenschap heeft Kosovo erkend, waaronder België, Nederland en de Verenigde Staten, het overgrote deel (nog) niet waaronder natuurlijk servie en o.a. Rusland. 



Huidige tijd


De EU-ministers van Buitenlandse Zaken werden het er eind oktober 2010 over eens dat Servië de eerste stap kan zetten op weg naar het EU-lidmaatschap. In de zomer van 2011 arresteren de Servische autoriteiten Ratko Mladic, één van de meest gezochte oorlogsmisdadigers. De EU vindt dit een belangrijke stap voorwaarts. 

 

In maart 2012 krijgt Servië de status van aspirant lid. In mei 2012 wint de nationalist Tomislav Nicolic verrassend de presidentsverkiezingen. Begin 2013 bemiddelt de EU tussen Kosovo en Servië en in april krijgt Servië na een overeenkomst het groene licht van de EU om gesprekken over het lidmaatschap te starten. In maart 2014 haalt de regerende progressieve partij een grote overwinning.

 

In april 2014 vormt Aleksandar Vucic een centrumrechtse regering, hij stelt radicale economische hervormingen voor en zegt lid van de EU te willen worden. In maart 2015 worden de eerste arrestaties verricht van deelnemers aan de massaslachting in Srbrenica.

 

In april 2016 wordt Radovan Karadzic veroordeeld tot 40 jaar gevangenisstraf door het VN-tribunaal. Vucic wint de verkiezingen en krijgt zo mandaat om hervormingen door te voeren die moeten leiden tot lidmaatschap van de EU.

 

In april 2017 wint Vucic de presidentsverkiezingen voor de progressieve partij (pro EU). Talloze demonstraties volgen omdat de oppositie zeker weet dat de verkiezingen niet eerlijk zijn verlopen. In September 2020 komen de leiders van Servie en Kosovo overeen dat de economische banden tussen de beide landen aangehaald dienen te worden. Donald Trump kondigde het akkoord aan.

 

In de zomer van 2020 haalt de partij van Vucic de absolute meerderheid bij de nationale verkiezingen. 62,5 procent van de stemmen ging naar de conservatieve partij van Vucic (SNS) volgens de meest recente polls. De Servische Socialistische Partij (SPS), een coalitiegenoot van de SNS, heeft tot nu toe 10,7 procent van de stemmen en staat daarmee op de tweede plaats.

 

Vanwege de coronacrisis en door een boycot door oppositiepartijen was de opkomst lager dan voorheen. De Servische oppositie meent dat president Vuvic een groot deel van de nationale media in handen heeft, wat hem een oneerlijk voordeel geeft.


zie ook: