Inca rijk

Achtergrondinformatie - Peru


geschiedenis


Ontstaan en groei:

Volgens hun eigen geschiedschrijving zijn de Inca’s afkomstig uit de streek rond het Titicacameer en vestigden ze zich begin 13e eeuw in het dal van de Peruaanse stad Cuzco. Lange tijd vormden de Inca’s een van de vele staatjes in het Andesgebied voortdurend bedreigd door hun buren. Rond 1438 werden de Inca’s bijna verslagen door de Chanka’s.

 

De zoon van Viracocha Inca wist hen te verslaan en verklaarde zichzelf tot zoon van de zonnegod “Inti”. De volgende 25 jaar wist hij het rijk uit te breiden over het Andesgebied van noordelijk Peru tot het Titicacameer.

 

Veelal liet Pachacuti de heersers van geannexeerde gebieden als vazallen doorregeren, maar wel werden de eisen voor het leveren van tribuut en corveediensten aan de Inca's steeds verder opgeschroefd. Op termijn was er geen sprake meer van enige zelfstandigheid voor de vazalstaten.

 

Thupa Inca

In 1463 droeg Pachacuti de macht over aan zijn zoon Thupa Inca. Zelf hield hij zich tot zijn dood in 1471 bezig met grootschalige bouwprojecten, zoals de totale herbouw van Cuzco als keizerlijke hoofdstad. Ondertussen zette Thupa Inca de veroveringen voort: bij diens dood in 1493 was het rijk tweemaal zo groot als bij het begin van zijn bewind. Hij veroverde het rijk van Chimú in Ecuador en de kuststrook van Peru.

 

Ook voegde hij het noorden van Chili aan het rijk toe. Opvolgers reorganiseerde het bestuur en werd er gewerkt aan openbare werken. Om de traditionele stamverbanden te doorbreken, werden grote bevolkingsgroepen naar andere delen van het rijk verplaatst.

 

Na 1520 zette Huayna Capac de expansiepolitiek van zijn vader en grootvader weer voort. Hij trok naar Ecuador en onderwierp met zijn zoon Atahualpa de stammen van het equatoriaal regenwoud aldaar. De Inca’s noemden het zelf “Tawantinsuyu”, 'Land van de Vier Kwartieren'.


Neergang

Op het hoogtepunt van hun macht sloeg het noodlot echter toe voor de Inca's. Nog voordat de Spaanse conquistadores het land binnenvielen, waren de Europese ziektekiemen hen al vooruitgegaan. Vanuit Midden-Amerika had een dodelijke ziekte, waarschijnlijk pokken, zich in zuidwaartse richting verspreid.

 

Rond 1527 bereikte de epidemie de grenzen van het Inca-rijk en eiste het leven van Huayna Capac en zijn beoogde troonopvolger. In de decennia daarna zouden uitbraken van besmettelijke ziektes, waartegen de indianen geen afweer hadden opgebouwd, de bevolking decimeren.

 

Na de dood van Huayna Capac ontstond een strijd om de macht tussen zijn zonen Huáscar en Atahualpa. Huayna Capac had zijn enorme rijk willen verdelen, maar Huáscar en Atahualpa wilden beiden de absolute macht. Huáscar had aanvankelijk het grootste deel van het rijk en de hoofdstad Cuzco in handen, maar Atahualpa had in het noorden de meest ervaren troepen onder zijn commando. Ondanks aanvankelijke successen voor Huáscar behaalde het leger van Atahualpa in april 1532 in de buurt van Cuzco de beslissende overwinning.

 

Op bevel van Atahualpa werd vrijwel de gehele familie van Huáscar onder diens ogen geëxecuteerd. Huáscar zelf werd in gevangenschap naar Cajamarca gezonden, waar Atahualpa met een leger van 80.000 man verbleef.


>> Lees hier m'n ervaring van het lopen van het zgn Inca-pad



Komst van de Spanjaarden

In april 1528, vier jaar voor de executie van Huascar, was de Spaanse conquistador Francisco Pizarro tijdens een verkenningstocht vanuit Panama in de noordelijke kustplaats Tumbes gestuit op de buitengrens van een welvarend en goed georganiseerd indianenrijk. De plaatselijke Inca-gouverneur had de Spanjaarden vriendschappelijk verwelkomd.

 

De bewoners van Tumbes waren weliswaar gefascineerd door de blanke, bebaarde vreemdelingen, maar anders dan de Azteken in Midden-Amerika beschouwden de Inca's de Spanjaarden als gewone stervelingen, niet als bovennatuurlijke wezens. De gouverneur stuurde bericht over de nieuwkomers naar Huayna Capac, maar het nieuws was niet verontrustend voor de Inca leider.

Het was evenwel Pizarro's ambitie om het succes van zijn verre neef Hernán Cortés, de veroveraar van het Aztekenrijk, te evenaren. Om het nieuw ontdekte rijk voor zichzelf veilig te stellen, kreeg Pizarro van keizer Karel V te horen dat hij toestemming kreeg het rijk ten zuiden van de evenaar te veroveren en names de Spaanse kroon te besturen mits hij dit op eigen rekening.

 

Pizarro had al dertig jaar ervaring in het bevechten van indianen en wist wat de Spaanse wapens vermochten tegen indianenvolken die nog in de bronstijd leefden. De beweeglijkheid van hun paarden gaf de Spanjaarden bovendien steeds de mogelijkheid om te hergroeperen als ze tijdens een gevecht in de problemen kwamen.

 

Pizarro had echter geen idee van de omvang van het rijk dat hij ging aanvallen. In 1532 keerde hij met een kleine legermacht van 168 Spanjaarden (waarvan 62 te paard) terug en wist een afspraak met de daar aanwezige Inca leider Atahualpa te regelen.

 

De beruchte aanval 

De confrontatie vond op 16 november 1532 plaats op het centrale plein van de stad. De Inca-heerser was gezeten in zijn draagstoel, omringd door duizenden - slechts licht bewapende - volgelingen. Na een woordenwisseling, waarbij Atahualpa genoegdoening eiste voor de plunderingen en verkrachtingen van de invallers en de Spanjaarden de Inca sommeerden zich tot het christendom te bekeren, gaf de Spaanse woordvoerder het sein voor de aanval.

 

De Spanjaarden richtten een slachting aan onder de totaal verraste Inca's en namen Atahualpa gevangen. De gegijzelde Inca-heerser bood aan om een kamer van 7 meter lang, 6 meter breed en 2,5 meter hoog te vullen met goud en zilver, in een vergeefse poging de Spanjaarden af te kopen. De conquistadores konden bovendien vrijuit door zijn rijk reizen om de buit binnen te halen. Zelfs in gevangenschap was het gezag van de Sapa Inca nog zo groot dat zijn onderdanen geen verzet boden.

 

Negen maanden later, op 29 augustus 1533, werd Atahualpa alsnog geëxecuteerd door de Spanjaarden, op beschuldiging dat deze zonder hun toestemming Huáscar had laten vermoorden. Inmiddels versterkt door troepen van Pizarro's compagnon Diego de Almagro trokken de Spanjaarden naar Cuzco, waar ze de jonge Manco Inca als hun marionet op de troon zetten.


Het einde

Getergd door de voortdurende Spaanse eisen voor meer goud en vrouwen van koninklijke bloede ontpopte Manco Inca zich in 1536 tot verzetsleider van de Inca's. Hij ontsnapte aan zijn bewakers, bracht een leger van tienduizenden bijeen en belegerde het geïsoleerde Spaanse garnizoen in Cuzco tien maanden lang, zonder een beslissende overwinning te kunnen behalen.

 

Toen uiteindelijk Spaanse versterkingen arriveerden trok Manco Inca zich terug aan de oostzijde van de Andes. Vanuit hun hoofdstad Vilcabamba zouden Manco Inca en zijn opvolgers nog decennia over een ingekrompen Inca-staat blijven regeren. De Spaanse onderkoning Francisco de Toledo gaf in 1572 bevel het overgebleven restant van het Inca-rijk te vernietigen. De laatste Sapa Inca, Túpac Amaru, werd op het grote plein van Cuzco in het openbaar onthoofd.


>> Lees hier over de voormalige Inca-stad Cuzco in Peru. 



bestaansmiddelen


Landbouw

De meeste Inca’s waren boeren en leefden van de landbouw. Hun belangrijkste middel van bestaan was akkerbouw. Reeds in de culturen van voor de Inca's was de zelfvoorziening die op landbouwgebied bestond uitgebreid tot alle andere gebieden, zoals aardewerk, textiel en wapens. Steeds werd overal een surplus van gekweekt, waarmee in de loop van de tijd grote voorraden werden aangelegd.

 

Het was dus een zelfvoorzienings- en voorraadeconomie. Alleen luxegoederen voor decoratieve doeleinden werden verkregen via ruilhandel met volkeren buiten het Rijk. Er werden aardappelen, mais, bonen, noten, pepers, coca en ananas verbouwd. Maar bijvoorbeeld ook katoen. Alles werd keurig bijgehouden in een administratie d.m.v. een soort knopensysteem. Elk jaar werd alles bij elkaar opgeteld en vergeleken met vorige jaren om hierop in te spelen. Omdat in Amerika voor de komst van de Spanjaarden geen trekdieren bestonden, was het gebruik van een ploeg onbekend.  

 

Zonnekalender

Aan de hand van de zonnekalender, de kennis van de seizoenen en hun uitwerking op de gewassen, werd voor elk gewas een zaaikalender opgesteld. Nieuw aan te leggen landbouwterrassen werden zo veel mogelijk aangepast aan de richting van de zon, om vorst te verminderen en te vermijden. Soms werden twaalf terrassen boven elkaar aangelegd, een voor elke maand. Voor het aanleggen van voorraden levensmiddelen moest voedsel houdbaar gemaakt worden. Dit gebeurde vooral door vriesdrogen.

 

Dat deze beschaving zich ontwikkelde op een hoogte van 3000 tot 4000 meter is uniek in de wereld. Dit was alleen mogelijk door uitwisseling van producten tussen de ecosystemen van het hoogland, lager gelegen gebieden en de kuststrook van de Stille Oceaan.


Kleding

De Inca’s waren kundige wevers. Ze maakten textiel in ingewikkelde patronen en van zeer fijne draad. De kleren van de Inca's waren gemaakt van katoen of wol. De mannen droegen een lendendoek die om hun middel hing met daarover een tuniek, die op een poncho leek en gemaakt was van alpacawol. Als het koud was, hadden ze een mantel van wol om.

 

Aan hun voeten hadden ze sandalen en ze hadden wollen koordjes in hun haar. De vrouwen hadden een enkellange tuniek van alpacawol aan. Daarover hadden ze een omslagdoek, die op werd gehouden met een speld. Ook vrouwen hadden sandalen aan hun voeten.

 

Hogere Inca's hadden dezelfde kleren aan, maar die waren van een betere kwaliteit. Ook hadden zij speciale voorwerpen zoals hoofdtooien en gouden sieraden en oorknoppen. Ook bewerkten ze metaal. Ze maakten voorwerpen maken van goud, zilver, koper en brons.


het inca leven


Verzorgingsstaat

Het Incarijk was in wezen een soort verzorgingsstaat met een basisinkomen. Belastingen werden voldaan door arbeid zoals productie, meewerken bij het aanleggen en onderhouden van de infrastructuur en permanente diensten aan de bestuurders. Het systeem schiep in de loop van de tijd grote voorraden van elk denkbaar artikel.

 

Vanuit die voorraden werden hele streken voorzien van alle dagelijkse benodigdheden na een van de vele natuurrampen, desnoods jarenlang. De bevolking werd zodoende bevrijd van de angst voor dakloosheid, honger en armoede. Iedereen in het Incarijk had persoonlijke eigendommen, ook waren er zeker sociale klassen. Arme boeren hadden vaak alleen eigen kleding, sieraden, gereedschap en wat kleine dieren. Gemeenschappelijk eigendom van het gezin was o.a. huisraad en de voedselvoorraad.  

 

De markt als sociale plaats

Regionale markten waren er vooral een sociale uitlaatklep en hadden minder een commerciële functie. Na elke zeven dagen werken waren er drie dagen vrij: een dag om naar de markt te lopen, een dag om er te zijn en een dag om terug te lopen. Op deze markten werden ook tal van randactiviteiten georganiseerd: allerlei spelen en feesten en overal kon men gokken. Op de markt kon van alles worden geruild en vergokt, met drie uitzonderingen: mensen, volwassen lama's en huisraad van het gezin.

 

Om uitspattingen in de hand te houden was er op deze markten een ordedienst, een soort politie, die verder in het Rijk niet bestond. Voor het gewone volk waren deze regionale markten de enige regelmatige mogelijkheid om te ontsnappen aan de eentonigheid van het bestaan, en om mensen en vreemde waren te leren kennen uit andere dorpen en regio's.


>> Lees hier over de Inca-stad Ingapirca in Ecuador



Communicatie

De Inca's spraken een variant van het Quechua. De Inca-elite, de échte Inca's, spraken een "geheime" taal waarvan de wetenschap nog steeds niet weet welke taal het is.

 

Andere talen, waarvan het “Aymara” het belangrijkste was, werden zo veel mogelijk onderdrukt. Wanneer de Inca's een nieuw gebied veroverd hadden, deporteerden ze een deel van de bevolking, dat ze vervingen door indiaanse stammen die de Inca's beter gezind waren en al de Incacultuur droegen en Quechua spraken.

 

Hierdoor konden ze hun taal en cultuur effectief aan de onderworpen volkeren opleggen. Berichten werden zo snel doorgegeven dat de Inca-bestuurders binnen een dag wisten wat er op een afstand van 200 mijl was gebeurd. De afstand van Cuzco naar Quito kon de berichtendienst in vijf dagen afleggen, sneller dan Spanjaarden te paard deden. Na elke te lopen afstand was er een wisselstation, met voorraden en ruimte voor verblijf, eten en slapen voor twee man.


Religie

De Inca's geloofden in de kracht van de Zon als weldoener van de Aarde. De zon werd daarom vaak geëerd met zonnefeesten. Om te zorgen dat de Maan en de zon niet zouden stoppen, werden stenen op de bergtoppen geplaatst.

 

De zonnegod heette Inti, de maangod Quilla. De elite geloofde in een leven na de dood en vereerde ook haar voorvaderen. De lichamen van de voorvaderen waren de belangrijkste voorwerpen binnen het rijk. Op het platteland werden de doden gebalsemd in een tombe in de vorm van een bijenkorf gelegd. Er waren vaten voedsel en chicha bij gezet, zodat men te eten had in het hiernamaals.  

 

De Inca's hadden een goed inzicht over de manier waarop in de natuur de dingen gebeurden, maar over het wezen van de krachten daarachter tastten ze in het duister. Daarom werd het bestaan verondersteld van allerlei geesten: huisgeesten, bosgeesten, riviergeesten, berggeesten en geesten in gevreesde grote dieren, zoals de poema en de condor. Al die geesten werden verondersteld zich te manifesteren in bijzondere plaatsen, genaamd huaca's.

 

Vreemdsoortige rotsblokken

Zo'n plaats kon van alles zijn, maar de bekendste huaca's zijn apart gevormde rotsen of grote rotsblokken met speciale vorm. Op andere plaatsen, zoals in Pisac, Machu Picchu en Cuzco, waren er complete halfcirkelvormige muren opgetrokken zodat er een soort tempels ontstonden. Op deze plaatsen werden allerlei offers gebracht en ceremonieën gehouden voor de geesten en goden die geacht werden zich daar te manifesteren. 

 

Om in het hiernamaals verder te kunnen leven moest voor de normale inwoners van het Rijk het hele lichaam compleet en intact blijven. Dat betekende dat er geen hoofden mochten worden afgehakt, geen hart, longen of andere onderdelen uit het lichaam gehaald worden. Mensenoffers, waarbij dat wel gebeurde, zoals bij de Azteken, waren bij de Inca's dus niet toegestaan.

 

Wel bestond er een systeem van Boodschappers aan de goden. Daarbij werden kinderen die speciaal daarvoor werden uitgekozen en opgevoed naar hoge bergtoppen gebracht. Na te zijn bedwelmd en bewusteloos te zijn geworden werden ze daar in de nachtelijke vrieskou buiten gelegd. Nadat ze daar waren doodgevroren werden ze in een daarvoor al gereedgemaakt graf begraven. Van daaruit moesten ze in hun hiernamaals de goden blijven bestoken met smeekbeden om allerlei rampen, zoals ziekten en aardbevingen, te laten ophouden.


>> Lees over de Indianen stammen van Colombia


bijzonderheden


Architectuur en wegen

De Inca’s bouwden goede forten en steden met tempels en ze wisten land in het hooggebergte te bebouwen door terrassen aan te leggen. De muren van stenen gebouwen bestonden uit stenen die zo in elkaar waren gelegd dat cement niet nodig was.

 

Deze gebouwen waren dan ook goed bestand tegen aardbevingen. Als die voorkwamen werden de door Spanjaarden gebouwde gebouwen altijd veel zwaarder beschadigd dan de oudere Incagebouwen.

 

Het gewone volk woonde in goed gebouwde hutten, meestal van adobe (in de zon gedroogde klei of leem) dat van buiten en soms ook van binnen beschilderd werd met geometrische figuren (meubels ontbraken). De daken waren altijd van een soort stro. Er komen ook combinaties voor: een onderbouw van natuursteen met daarboven op adobe-bouw. 

 

Uitgebreid netwerk

De Inca's hadden een uitgebreide wegennetwerk. Zo was er een primaire deel of hoofdwegennet, en een secundaire deel dat vooral lokaal en regionaal was. Omdat rij- en trekdieren ontbraken, werden er ook geen wagens en karren gebruikt. Vanwege de vele trappen in de wegen zou dat ook niet hebben gekund. Langs de grote doorgaande rijkswegen waren op geregelde afstanden pleisterplaatsen ingericht: de tampu's.

 

Die waren er in drie soorten: Alle Inca-edelen reisden per draagstoel. Gewone burgers reisden te voet, omdat de lama niet geschikt is om op te rijden. Voor transport over land was uitsluitend de lama geschikt als lastdier. Er wordt melding gemaakt van transporten met meer dan 10.000 dieren. Ook werden er bruggen gebouwd waarvan de hangbrug de bekendste en belangrijkste was over de kolkende rivieren die er talrijk zijn in de Andes.


Goud

Voorwerpen van goud en zilver vertegenwoordigden geen kapitaal bij de Inca's. Goud en zilver waren geschenken aan de goden en de Incaheersers om het voortbestaan van de wereld te garanderen. Naast het delven van goud en zilver uit geologische afzettingen zoals in de Potosi zilvermijnen, konden zij op een veel minder arbeidsintensieve manier de Peruaanse grond uitbuiten.

 

De graven van de gewezen heersers en hun adel bleken enorme schatten aan goud en zilver te bevatten. Vrij snel na de verovering besloot de Spaanse kroon dan ook dat grafvelden vanaf dat moment wettelijk gelijk gesteld moesten worden aan geologische goudaders.

 

Deze aanpak leidde tot buitensporige plunderingen van sites zoals Huaca del Sol, waar de bedding van de Moche rivier omgelegd werd zodat via hydraulische mijnbouw de Moche-tempel sneller afgegraven kon worden.


Het leger

De Inca's in het oosten waren experts met de boog. De kuststammen gebruikten vooral speren en werppijlen. Sommige stammen gebruikten bola's, dat waren 2 of 3 stenen die door koorden bij elkaar werden gehouden. Dit wapen kon zich rond de benen of poten van mens of dier wikkelen en kon gemene wonden veroorzaken.

 

Houten zwaarden met bronzen snijvlakken werden overal gebruikt. Het leger in oorlogstijd bestond uit ongeveer 250.000 soldaten, in vredestijd uit 70.000 manschappen. Een bijzonder wapen dat de Inca's gebruikten waren gloeiende stenen, gewikkeld in een met brandbare vloeistof doordrenkte doek. Wanneer deze stenen naar de vijand werden geslingerd, vatten ze door de wrijving vlam, waardoor ze insloegen als brandbommen.

 

De Inca's begonnen hun gevechten met veel lawaai. Dan begonnen de slingeraars, gevolgd door de boogschutters, pijlwerpers en de bola's. Vervolgens begon het lijf-aan-lijfgevecht. De Inca's zochten de belangrijkste krijgers in het leger die vervolgens werden uitgeschakeld door een speciaal uitgezocht groepje krijgers.


>> Lees over de "El Dorado" mijnstad Potosi in Bolivia



zie ook: