Achtergrondinformatie - Myanmar

"bevolkingsgroepen" (inheems)



"chin"


De vrij geïsoleerd levende Chin leven in de westelijke deelstaat Chin, in het heuvelgebied aan de grens met India en Bangladesh. De in meerderheid christelijke Chin (door Amerikaanse missionarissen tijdens de Britse kolonisering bekeerd) zijn verwant aan etnische groepen in Assam in het noordoosten van India.

 

De vele Chin-stammen onderscheiden zich door hun klederdrachten, dialecten en tradities en zijn bekend door hun kleurrijke katoenen doeken, die op gemeenschappelijke weefgetouwen worden gemaakt.

 

Zoals vele andere bergvolkeren in Myanmar en elders leefden de “Chin” mensen door intensieve landbouw (slash and burn). Mannen droegen om die reden simpelweg lendendoeken en sloegen een laken om zich heen als het kouder werd. Poncho-gewaden werden gedragen door de vrouwen geweven met geometrische patronen.

 

Naast landbouw zijn de “Chin” toegewijde jagers en is het offeren van dieren een veel toegepaste methode in de animistische ceremonies. Een van de opmerkelijkste kenmerken van de “Chin” was het tatoeëren van vrouwelijke gezichten, een gewoonte die helaas tot uitsterven gedoemd is.

 

Het gezicht werd bijna in z’n geheel getatoeëerd (inclusief oogleden) vaak in een soort spinnenweb. Traditioneel werden meisjes vanaf hun 12e of 13e jaar getattoeerd. Legende gaat dat de “Chin” dit deden om te voorkomen dat “Rakhaing” prinsen jonge knappe “Chin” meisjes wegkaapten. Na WWII kwam de gewoonte steeds meer onder druk te staan en je moet geluk hebben om nu nog een oma “Chin” te bewonderen.

 

Zoals bij vele andere bergvolkeren in Myanmar heeft de regering getracht vele “Chin” mensen warm te maken voor de Birmese taal, cultuur en gewoonten. Zonder veel resultaat want vele “Chin’s” zijn over de grens naar India en Bangladesh gevlucht. Het “Chin” nationaal front, een geweldloze nationale beweging probeert al jaren tevergeefs een onafhankelijk “Chin” land te creeeren dat deels in India, Bangladesh en Myanmar zou moeten komen te liggen. 


"kachin"


De ca. 600.000 Kachin (officieel: Jinghpaw) komen uit het westen van China en wonen nu in het noorden in de bergachtige deelstaat Kachin.

 

Aangezien het klimaat hier wreed kan zijn (hete zomers en koude winters) hebben de “Kachin” mensen allang hun traditionele kledij opgegeven en deze ingeruild voor veel de makkelijkere verwisselbare Westerse kleding.

 

Alleen tijdens ceremoniele activieiten wordt de traditionele kledij uit de kast gepakt; mannen dragen dan een longhi of een plait van groen, paars en blauw. Vrouwen halen uit met geweven wollen rokken met zigzag of diamanten patronen en donkere blouses met bewerkte zilveren medaillons en/of met kwastjes. 

 

Het zijn vooral animisten met een kleine christen-minderheid (ca. 20%) en ze leven van de droge rijstbouw en de jacht. Ook hier lang verzet tegen het militaire regime via de Kachin Independence Organization (KIO). Dit begon toen de Birmese regering het Boeddhisme staatsreligie wilden maken in 1961. Sinds een wapenstilstand hebben de Kachin nu een redelijke mate van autonomie maar organisaties zoals “KNO” (Kachin National Organisation) vechten nog steeds voor een onafhankelijke staat. 



"kayah"


De “Kayah” worden ook wel “Rode Karen” genoemd vanwege hun favoriete rode kleur in de traditionele rok van deze bevolkingsgroep.

 

Omdat de “Kayah” veel overeenkomsten hebben werden zij door missionarissen alsmede Kolonisten vaak bij de grotere groep “Karen” gerekend.

 

Deze kleine bevolkingsgroep (misschien 1% van de bevolking in Myanmar) leeft in een geïsoleerd gebied aan de Thaise grens. In de regio rond “Mae Hong Son” leeft ook een aanzienlijke grootte groep “Kayah” mensen.

 

Zoals vele animistische bergvolkeren waren de “Kayah” een gewild doel van vele Christelijke missionarissen tijdens de Britse kolonisatie. De “Kayah” leven vooral van het land. 


KAREN (“Kayin”)


De Karen (of “Kayin”) zijn met 7% van de bevolking de grootste etnische minderheid van Myanmar. Hun afkomst is onzeker, maar er wordt aangenomen dat ze vroeger rond de Gobi-woestijn in Mongolië leefden. Dit volk bestaat uit Zwarte, Witte en Rode Karen, wat verwijst naar de kleur van de kleding die ze dragen.

 

De drie groepen hebben elk hun eigen taal, die door de andere groepen niet verstaan wordt. De meeste Karen wonen in de deelstaat “Kayin”, in de delta van de Ayeyarwady rond Pathein en op het schiereiland Tanintharyi. De Rode Karen leven over het algemeen in de deelstaat Kayah op het zuidelijk deel van het Shan-plateau.

 

Ca. 20% van de Karen (van oorsprong animistische), zijn christen en daarmee in Myanmar de grootste christelijke bevolkingsgroep. De Karen zijn al meer dan zestig jaar in gewapend conflict met het Birmese leger via de Karen National Union. Zij zijn de enige grote minderheid die nooit een bestand met de regering heeft getekend. Wel zijn er sommige delen van de stam (vooral de Boeddhistische tak) die onderhandelingen met de Birmese regering is aangegaan.

 

Naast de KNU zijn er nog een paar kleine legertjes actief. In 2008 werd het hoofd van de “Karen” stam (Pado Mahn Sha) doodgeschoten vlakbij de Thaise grens. Duizenden gingen op de vlucht en leven nu veelal in Thaise vluchtelingenkampen.


"mon"


De “Mon” is waarschijnlijk een van de oudste bewoners van “Myanmar”. Tijdens het hoogtepunt van het “Mon” Koninkrijk bevatte het rijk grote delen van het huidige Thailand.

 

Net als de “Khmer” in Cambodja verviel het rijk uiteen door naastgelegen opkomende Koninkrijken totdat niemand buiten Myanmar niemand meer van het ooit zo machtige rijk had gehoord.

 

Net als in buurland Thailand zijn de “Mon” nagenoeg totaal geassimileerd met de “Bamar” mensen en zo goed als onherkenbaar. Dit gaat ook op voor de heiligste plekken in het land zoals de “Kyaiktiyo” gouden rots en “Shwedagon” in Yangon.

 

De “Mon” nemen nog maar zo’n 2% van de Birmese bevolking in. Sommige kleine groepen “Mon” vechten nog steeds door voor onafhankelijkheid maar de meeste gaan overstag na gesprekken met de regering. 



"naga"


De Naga mensen wonen voornamelijk in het gebied tussen de “Chindwin” rivier en de grens met India. De grootste groep woont echter in (oost) India zelf wat bergachtig is. Toen de Engelsen hier arriveerden in de 19e eeuw waren de verschillende “Naga” volkeren een groep om rekening mee te houden.

 

Koppen snellen was toentertijd een veel voorkomend fenomeen onder hen en menig Engelsman huiverde bij de gedachten. Het gebrek aan coördinatie en samenwerking stond een roep om onafhankelijkheid in de weg.

 

Tijdens WWI vochten zo’n 20.000 Naga krijgers aan Geallieerde zijde in Europa en een gevoel van nationale eenheid groeide in hun gelederen. – dit zou uitgroeien tot een organisatie die zich de nationale onafhankelijke Naga beweging zou noemen.

 

De Naga’s hebben een van de mooiste traditionele kledij die je je kunt voorstellen – bij ceremonies pakken zij uit met grote verendossen met haar en koeienhorens als hoofddeksel en gebruiken ze versierde speren. 


"padaung"


De Padaung vormen een kleine minderheid rond Loikaw in de deelstaat Kayah. Het grootste gedeelte van deze bevolkingsgroep woont in Thailand aan de grens met Mynamar.

 

De oudere vrouwen van deze bevolkingsgroep hebben de gewoonte om een groot aantal zware koperen ringen rond de hals te dragen, en worden daarom ‘longnecks’ of giraffevrouwen genoemd.

 

Oorspronkelijk was dit om de vrouwen minder aantrekkelijk te maken voor naastgelegen stammen.

 

De schouders van de vrouwen zakken door het grote gewicht van de ringen in en daardoor lijkt het net alsof de nek heel lang is. Na verloop van tijd zouden de vrouwen zonder de ringen hun hoofd niet meer op kunnen tillen.

 

De “Padaung” gaan gebukt onder een moderne slavernij die z’n weerga niet kent. Voor geld voor foto’s van toeristen worden zij in gevangenschap gehouden om vooral zoveel mogelijk geld op te leveren en werden zij o.a. naar het “Inle” meer overgebracht om daar als in een dierentuin “ mooi” te zijn achter een weefgetouw. 


"Rakhine" (Arakanezen)


De voornamelijk boeddhistische Rakhine of Arakanezen leven in de kuststrook achter het de Chin-heuvels. Deze bevolkingsgroep maakt zo’n 4% uit van de totale bevolking in Myanmar.

 

Een kleine minderheid, de Rohingyas, zijn moslims en komen uit Bangladesh. “Mrauk U” was hun laatste grote hoofdstad en zij staan bekend om hun prachtige geborduurde longhi’s en hun weeftraditie.

 

De Birmese regering erkent de Rohingyas echter niet als minderheid en heeft in de jaren negentig van de vorige eeuw geprobeerd om ze te verdrijven naar Bangladesh, maar dat is maar gedeeltelijk gelukt.

 

De Birmese zien hun als een Creools ras, een mix tussen de “Bamar” en “Indiase”. Ook in 2013 waren er weer ongeregeldheden tussen verschillende bevolkingsgroepen dat oversloeg naar de stad “Meiktila” waar andere moslim groeperingen het op wilden nemen voor de “Rohingyas”. 


"Sino-Tai" (Shan)


De Sino-Tai vormden de laatste immigranten die vanuit Indo-China Myanmar binnentrokken en zich op het Shan-plateau vestigden. De belangrijkste groep is de Shan, uit het zuidwesten van China. Zij heersten van de 15e eeuw tot 1959 over het Shan-plateau en zijn verwant aan de Laotianen en de Thai en zijn veelal Boeddhist.

 

Ze spreken een Thais dialect en maken bijna 10% uit van de bevolking in Myanmar. Traditioneel droegen de “Tai” slopbroeken en grote zonnehoeden; vandaag de dag zul je moeite moeten doen om het verschil tussen een “Bamar” en “Shan” te vinden.

 

Toch valt het op dat hier veel minder “betelnoten” gekauwd (en gespuugd) worden, minder cheroot sigaren gerookt worden en veel minder “longhi’s” gedragen worden.

 

Verschillende Shan-legers verzetten zich tegen de regering, waarvan de belangrijkste het Shan State Army North en het Shan State Army South zijn. Als represaille op dit gewapende verzet worden door het staatsleger dorpen van de Shan platgebrand.

 

Tienduizenden zijn als gevolg hiervan gevlucht naar Thailand en verblijven zonder veel vooruitzichten in vluchtelingen kampen. Als toerist zul je eerst moeten navragen of dat je een lange trekking gaat maken in op het “Shan” plateau – veel dorpen zijn nog (steeds) afgesloten voor de buitenwereld. 



Andere bevolkingsgroepen in Myanmar:


De “Palaung” wonen in het gebied rond Kalaw op het Shan-plateau in het oosten van het land. Ze wonen nog vaak samen met enkele families in ‘long houses’ op palen, maar er worden ook steeds meer stenen huizen gebouwd. Ze hangen een mengvorm van boeddhisme en animisme aan. 

 

De “Wa” wonen in de hoge bergen in het noorden van het “Shan” district en werden door de Engelsen tijdens Koloniale tijden gevreesd en gehaat. De grote groep werd door de kolonisten verdeeld in wilde “Wa” dat koppensnellers waren en de tamme “Wa” die de Engelsen door hun gebied lieten trekken.

 

Het gebied van de “Wa” werd om die reden nooit helemaal gekoloniseerd door de Engelsen. Jarenlang was er een bijna 20.000 man sterk “Wa” leger op de been betaald door drugsgeld dat verdiend werd met de opium handel.

 

Alhoewel de “Intha” mensen Boeddhisme aanhangen en “longhi’s” dragen is de “Intha” stam toch enigszins anders dan hun “Shan” broeders. Woonachtig in en rond het “Inle” meer zouden zij afkomstig zijn uit het gebied rond “Dawei” in het zuiden van Myanmar.

 

Daar zouden zij gevlucht zijn voor gevechten tussen de “Bamar” en de “Thai”. Meest opvallend is het roeien van de “Intha” vissers met een been op het Inle meer. Tenslotte zijn daar de “Moken” oftewel de zeenomaden die rond het schiereiland in zuid Myanmar al zo’n 4000 jaar leven. Gewapend met een kleine speer en een onderduikersbril gemaakt van de onderkant van een kapotte glazen fles gaan zij op zoek op de bodem van de zee naar schelpdieren. Zij leven met hele families op houten boten totdat ze gaan trouwen.

 

Legende gaat dat zij 2x zoveel zien onder water dan gemiddeld andere mensen vanwege het grote aantal uren dat zij onder water zouden doorbrengen. Zoals vele andere minderheden in Myanmar heeft de (militaire) regering er alles aangedaan om deze groep aan te laten passen. Gedwongen op lang te gaan wonen sterft deze zeer speciale minderheidsgroep die nog maar uit zo’n 2000 tot 3000 individuen bestaat langzaam uit. 


zie ook: