Achtergrondinformatie - Macedonië

"aanval en bezetting ww2"



inleiding


Medio 1939 was de Balkan door een combinatie van Duitse diplomatieke druk, economische druk en dreigementen stevig onder Duitse invloed gekomen. Voormalig Joegoslavië (waar Macedonië een deel van was) was economisch geheel van Duitsland afhankelijk.

 

Italië had Albanië veroverd en viel in 1940 ook Griekenland aan. Het verloor al snel het overwicht en het gevaar dreigde dat de Britten een bruggenhoofd in Griekenland zouden vestigen.

 

Hitler reageerde met voorbereidingen voor een offensief tegen Griekenland omdat hij naast het helpen van z’n bondgenoot Italië ook de kans daar was dat de Britten troepen wilde laten landen in de “achtertuin” van de nazi’s en ook de olievelden van “Ploisti” in Roemenië konden bombarderen – daar waar de Duitsers de meeste olie vandaan haalden.

 

Joegoslavië zou zich bij de as-landen moeten aansluiten. 


“Liever dood dan slaaf”


Zijn voorbereiding voor de aanval op de Sovjet-Unie maakte echter dat hij de voorkeur gaf aan diplomatieke middelen boven het directe gebruik van militaire middelen. Op 9 maart stelde de Duitse ambassadeur een ultimatum aan de Joegoslavische regering.

 

Op 25 maart ondertekende Joegoslavië hierop onder druk

 

het driemogendhedenpact tussen Duitsland, Italië en Japan. Joegoslavië had hierin slechts minimale concessies hoeven te doen en tekende vanuit een ongunstige onderhandelingspositie daar het economisch afhankelijk van Duitsland was en omringd was door vijandig gezinde buurstaten.

 

Deze ondertekening leidde desalniettemin tot veel weerstand binnen Joegoslavië, en 2 dagen later werd prins-regent Paul van Joegoslavië afgezet. De 17-jarige Peter werd meerderjarig verklaard en besteeg hierop de troon als Peter II. Hitler zag (volgens zijn latere redevoering op 11 december 1941) in deze revolte de hand van Rusland en, deels, Engeland omdat de nieuwe koning Britsgezind was. Joegoslavië weigerde deel te nemen aan de as onder de leuze "Liever dood dan slaaf!".

 

Om die reden ondertekende Hitler nog dezelfde dag Führerweisung nr.25 voor de aanval op Joegoslavië en Griekenland. Terwijl de voorbereidingen voor de aanval op de Sovjet-Unie in volle gang waren, stelde het Duitse oppercommando in 8 dagen een plan op voor de aanval op Joegoslavië. Op papier was het Joegoslavische leger redelijk sterk: 500.000 man, en dit aantal kon worden uitgebreid tot bijna een miljoen.

 

Het Joegoslavische bergland vormde een uitstekend terrein voor een langdurige verdediging. De slechte wegen zouden de manoeuvreerbaarheid en inzetbaarheid van tanks belemmeren. Het Koninklijke Joegoslavische leger was gevormd na de Eerste Wereldoorlog en uitgerust met wapens en materiaal uit die periode, hoewel enige modernisering intussen op gang was gekomen.

 

Een te elfder ure gesloten niet-aanvalspact met de Sovjet-Unie was tevergeefs: de Sovjet Unie deed niets om Joegoslavie te helpen. Op 7 april 1941 vielen de Duitsers Joegoslavië en Griekenland binnen.


Duitsland valt aan


Het Duitse leger viel als eerste aan, enkele dagen later gevolgd door Italiaanse en Hongaarse troepen. Koning Boris III van Bulgarije zette geen troepen in met als argument dat hij deze nodig had om het Duitse twaalfde leger tegen Turkije te beschermen.

 

Terwijl Duitse pantser-eenheden en troepen de Joegoslavische grens passeerden, voerde de Luftwaffe in de vroege morgen een grote aanval op Belgrado uit. Hierbij werd het commandocentrum van het Joegoslavische leger volkomen verwoest.

 

Hoewel een aantal officieren ontsnapten en in een buitenwijk van de hoofdstad een nieuw commandocentrum opzetten, was er vanaf dit bombardement feitelijk geen coördinatie meer binnen het Joegoslavische leger. 

 

Ondanks dit gebrek aan coördinatie trok een Joegoslavisch legerkorps in het zuidwesten Albanië binnen. Dit was afgesproken met de Grieken, door het elimineren van het Italiaanse front zou een partij uit de oorlog gezet worden. De Joegoslaven rukten inderdaad op in Albanië, maar de opmars op dit front werd ingehaald door de Duitse opmars.

 

De Duitse legers waren in drie aanvalscolonnes gegroepeerd:

  • De 1e pantsergroep viel vanuit Bulgarije aan.
  • Het 2e leger onder generaal Maximilian von Weichs viel aan vanuit het noorden,
  • en het 12e leger onder veldmaarschalk Wilhelm List vanuit het oosten.


De opmars


De eerste twee dagen viel de 1e Pantsergroep onder Ewald von Kleist niet aan, omdat niet alle belangrijke eenheden in Bulgarije aanwezig waren. Vanuit Bulgarije doorbrak de 1e Pantsergroep op 8 april de Joegoslavische verdediging bij Pirot. 

 

De verdediging werd hier gevoerd door het Joegoslavische 5e leger. De Duitsers braken reeds op de eerste dag van hun aanval door de Joegoslavische verdediging heen, waarop de Joegoslavische commandant besloot terug te trekken op Morava.

 

Deze terugtrekking werd echter ingehaald door de Duitse inname van Niš op 9 april. Van hieruit lag de weg naar Belgrado open. 

 

Het Duitse 2e leger viel aan over de Joegoslavische noordgrens. Zij hadden hun aanval op 10 april gepland staan. Op 1 april vielen zij reeds in opdracht van het Duitse opperbevel de brug bij Bares en de spoorbrug bij Koprivnica aan.

 

Tegen de avond van 6 april had gebrek aan Joegoslavische weerstand de legerleiding ervan overtuigd dat de Joegoslaven geen groot verzet aan de grens zouden bieden. Het Joegoslavische leger in dit gebied bestond voor een belangrijk deel uit Kroaten. Velen hiervan zagen de Duitsers als bevrijders van hun Servische onderdrukkers, en weigerden tegen de Duitsers te vechten.

 

Op 10 april staken de Duitsers de Drava-brug bij Bares over. Het uiteenvallen van het Joegoslavische leger had toen reeds grote vormen aangenomen. Ondanks de slechte wegen konden de Duitsers hierdoor snel oprukken. Op 12 april werd Belgrado van drie kanten ingenomen. Hierna rukten de Duitsers op naar Sarajevo, dat op 14 april werd ingenomen. Op 18 april, 12 dagen na het begin van de strijd, werd een wapenstilstand gesloten.

 

De Duitsers verloren 558 man. De Joegoslavische verliezen waren veel hoger; de Duitsers maakten 340.000 krijgsgevangenen. Veel soldaten deserteerden na de overgave en zetten als Četniks of partizanen hun verzet in de bergen voort.


Tijdens WWII


Voormalig Joegoslavie werd onderverdeeld in vele regio’s die allen door anderen werden bezet. Bulgarije bezette Macedonië. De Bulgaren weigerden mee te werken aan de Jodenvervolgingen, maar traden in de door hen bezette gebieden hardvochtig op.

 

Al snel ontstonden uit groepen gevluchte Joegoslavische soldaten de eerste verzetslegers: de monarchistische Četniks van Mihailović, gevolgd door de communistische partizanen van Tito.

 

Na korte samenwerking begonnen ze elkaar te bestrijden waarbij sommige Četniks tot collaboratie overgingen. De guerrilla’s hielden al snel vele in de Russische campagne benodigde divisies in Joegoslavië vast.

 

In 1943 capituleerde Italië, waarop de Duitsers de bezette gebieden overnamen. In 1944 trokken de meeste Duitsers terug naar Oostenrijk en Hongarije om niet door de oprukkende Russen de pas afgesneden te worden. Britten landden in Griekenland, terwijl de partizanen grote delen van Joegoslavië bezetten.

 

Bulgarije sloot haastig vrede, terwijl het Rode Leger contact maakte met de partizanen van Tito. Macedonie was weer vrij.