Achtergrondinformatie - Litouwen

"guerilla-oorlog" (woudjongens)



inleiding


Litouwen had zijn onafhankelijkheid in 1918 teruggekregen toen het Russische Rijk instortte tijdens WWI. Maar in 1940 bezette Het Rode leger het land opnieuw totdat de nazi’s het land binnenvielen in het voorjaar van 1941.


partizanen-units


In tegenstelling tot de andere Baltische Staten Letland en Estland had Litouwen ten tijde van WWII geen eigen “Waffen SS” divisies in het Duitse leger. Toch creëerde het hoge Duitse opperbevel van de Wehrmacht in 1944 een 20.000 tellend leger (Litouws Territoriaal Verdediging Leger) om Russische partizanen te bevechten.

 

De nazi’s hadden al snel in de gaten dat deze grote groep hun eigen bezettingsleger bedreigde en stuurde hun generaal naar het concentratiekamp Salaspils in Letland. Ondanks saneringsacties ontkwam ongeveer de helft en nam zijn toevlucht op het platteland en in de bossen.

 

Ze formeerde partizanen units en maakte zich klaar voor de strijd tegen het Russische leger naarmate het oostfront naderde. Hun geuzennaam waren de “woudbroeders”. 

 

Het verzet in Litouwen was goed georganiseerd, voldoende bewapend en stond onder een geüniformeerde leiding; grote delen van het platteland stonden tot 1949 onder hun bevel. Hinderlagen op Russische konvooien, sabotage, het neerschieten van lokale communistische dienders en activisten, het bevrijdden van medepartizanen en het drukken en verspreiden van verboden kranten waren enige van hun taken.

 

Als ze gepakt werden volgden vreselijke martelingen waaronder elektra-schokken en werden familieleden zonder pardon naar Siberië gestuurd. Hun lichamen werden vaak verminkt achtergelaten in dorpen op het platteland als afschrikmiddel. 



het einde van verzet


In het begin van 1950 waren de meeste verzetsstrijders opgepakt en/of gedood; het Russische leger was oppermachtig en de KGB was d.m.v. infiltratie goed op de hoogte gekomen van het reilen en zeilen. Veel van de overgebleven strijders legden hun wapens neer na Stalin’s dood in 1953 toen zij amnestie werd aangeboden.

 

Het verzet zakte na 1956, toen het Westen niet ingreep ten tijde van de opstand in Hongarije, als een kaartenhuis in elkaar. Sommige geïsoleerde units zouden nog jaren doorvechten en pas in 1980 opgeven toen Litouwen probeerde d.m.v. ongewapend verzet naar onafhankelijkheid wilde loodsen.  

 

De oud-strijders zijn niet vergeten dat zij in de steek zijn gelaten na WWII door het  westen; er was n.l. al verklaard ten tijde van de conferentie in Yalta in 1943 tussen de grote drie dat alle landen die onafhankelijke waren voor WWII dit erna ook weer zouden worden.

 

Het Westen heeft ondanks deze verklaring en wapenleveranties aan de partizanen nooit echt een vinger uitgestoken naar de voormalige Baltische Staten. 

 

De gewapende groepen (partizanen) verschilden ontzettend van elkaar; grootte, samenstelling en professionaliteit. Van individuele acties tot goed gegroepeerde aanvallen op het goed georganiseerde Russische leger hebben desalniettemin tot grote schade geleid.

 

Desalniettemin hadden ze een gezamenlijk doel. Het is geschat dat tussen 1944 en 1953 zo’n 30.000 patriotten werden gedood. Op de muren van het oude KGB hoofdkwartier in Vilnius, waar nu het museum van Genocide is gesitueerd, zijn vele “slachtoffernamen” ingegraveerd van mensen die in de kelders zijn gemarteld en/of vermoord. 


de laatste woudbroeder


De laatste “echte” woudbroeder moet “Janis Pinups” zijn geweest die pas in 1994 weer een inwoner van Letland werd. Hij verliet de bewoonde wereld voor het bos in 1945 en ging vechten voor een organisatie die zich de “niet gehoorzamen voor het bezette leger” noemde.

 

Hij had nooit een Russisch paspoort en was gedurende de gehele Russische bezetting nooit in het bezit van een geldige verblijfsstatus.

 

In 1994 werd hem weer een Lets paspoort gegeven waarop hij antwoordde dat hij had gewacht om Riga weer als hoofdstad te zien van een vrij “Letland”. 



zie ook: