Achtergrondinformatie - Kroatië

"de joegoslavische oorlogen"



Voorgeschiedenis


Vijfendertig jaar lang was Tito met harde hand de regeringsleider (lees: dictator) van voormalige Joegoslavië. De Kroaat drukte elke vorm van nationalisme de kop in.  Tito, die besefte dat hij het eeuwige leven niet had, was ruim voor zijn dood begonnen een systeem op te zetten dat moest voorkomen dat de nationaliteiten elkaar in de toekomst naar de keel zouden vliegen. 

 

Een te grote Servische dominantie werd voorkomen door de tot dusver binnen Servië verblijvende provincies Kosovo en Vojvodina in 1974 autonomie te verlenen met een nagenoeg gelijke zelfstandigheid als gold voor de zes republieken. Samen met de zes deelrepublieken zouden deze ieder een stem krijgen in de Federatieraad, het belangrijkste besluitvormingsorgaan.

 

Daarnaast was voorzien in een roulerend presidentschap. In 1980 overleed maarschalk Tito en een jaar later ontstond uit een studentendemonstratie een Kosovaarse demonstratie voor meer autonomie. Terwijl de economie van Joegoslavië in snel tempo verslechterde, kwam het nationalisme op.

 

Slobodan Milošević, begonnen als communistisch partijleider van Belgrado, klom op tot partijleider in Servië in 1987, en werd boegbeeld van het Servische nationalisme. In 1988 werd de autonomie van Kosovo en Vojvodina wederrechtelijk opgeheven door Servië, waarbij de zetels in de Federatieraad rechtstreeks door Servië bezet werden.

 

Milošević (in 1988 als president gekozen) had nu, middels zijn aanhang in Montenegro, effectief vier van de acht stemmen in de Federatieraad in handen.

 

Intussen had dit irritatie opgewekt in Slovenië en Kroatië. Door het toerisme en de industrie waren deze deelrepublieken altijd al de welvarendste van de federatie geweest. Voor hun netto belastingafdrachten aan straatarme gebieden als Macedonië kregen deze republieken autonomie terug en nu dreigde die hen te worden ontnomen. Slechts door een coalitie te vormen met Bosnië en Herzegovina en Macedonië kon een tegengewicht aan Milošević geboden worden.


De eerste schermutselingen


Bij de verkiezingen in 1990 in deelrepublieken wonnen de nationalisten in elke deelrepubliek. Net op dit moment, toen de spanning op het hoogste punt was, zou bovendien de Kroaat Stipe Mesic de Serviër Borisav Jović als president van Joegoslavië moeten vervangen. Joegoslavië stond op springen.

 

Eind Maart 1991 ontstonden de eerste echte schermutselingen tussen Kroaten en Servische Kroaten in Kroatië. Het management van het NP “Plitvice” werd verwijderd door de Servische Politie van “Krajina” waarschijnlijk om de belangrijke strategische doorgaande wegen door het gebied te verkrijgen.

 

Het verlies van het nationale park betekende een tegenslag voor de Kroatische nationale trots en voor de strategische positie van de Kroatische regering in Krajina. Er volgde een confrontatie tussen veiligheidspolitie van Kroatië en bewapende Servische separatisten waar aan beide zijden een dode viel en tientallen gewonden.

 

Het JNA (het federale Joegoslavische leger) tegen wil en dank van Kroatië en zou de spanningen alleen maar doen toenemen. Milošević van Servië en Tudjman van Kroatië leken antagonisten, maar werkten op een aantal punten ook samen. Op 24 maart 1991 hadden zij een geheime ontmoeting in Karadordjevo, het jachthuis van Tito. Hier werd een plan gesmeed om Bosnië en Herzegovina te verdelen tussen Servië en Kroatië. De ontwikkelingen zouden de uitvoering hiervan echter onmogelijk maken. 

 

De groei van de politieke en etnische spanningen zorgden ervoor dat er lokale milities werden gevormd door zowel Kroaten als Serviërs. Aan het eind van april 1991 werden de lokale Serviërs geholpen door de vrijwilligers van de Servische Radicale Partij maar ook door andere nationalistische groepen.

 

Op 1 mei 1991 probeerden vier Kroatische politiemannen de vlag van Joegoslavië te verwisselen voor de vlag van Kroatië. Ze werden onderschept door lokale Serviërs (de verhouding was toen nog 50-50%) en als gevolg van een vuurgevecht werden twee politiemannen gewond en vervolgens gevangengenomen. Zo’n 150 Kroatische politiemannen werden opgetrommeld en belanden in een vuurgevecht met Servische milities. Twaalf Kroaten kwamen om het leven en een onbekend aantal Serviërs.

 

De regering van Kroatië stemde op haar beurt toe met de aanwezigheid van de JNA in het gebied, wat later grote gevolgen zou hebben in de Kroatische Onafhankelijkheidsoorlog die daarop volgde.



De spanning loopt op


Op 3 mei 1991 verscheen de Kroatische president Tuđman op de Kroatische televisie met de waarschuwing dat de open oorlog was begonnen en dat indien dat nodig was, de Kroatische bevolking de wapenen op zou moeten nemen om de vrijheid en soevereiniteit van de Republiek Kroatië te verdedigen. 

 

Nog diezelfde dag vond het Dalmatische anti-Servische oproer plaats in de zuidelijke Kroatische steden Zadar en Šibenik. De gebeurtenissen leidden tot de radicalisering aan beide zijden.

 

De Kroatische nationalisten portretteerden de moorden als een onderdeel van de bolsjewistische strategie van Milošević om Servisch ultranationalisme en paramilitarisme te importeren in Servië.

 

Van Servische zijde werd het voorval neergezet als een genocidepoging van de Kroaten om zijn Servische minderheid te onderdrukken, waarmee ze parallellen trokken met de Kroatische genocide van Serviërs tijdens de Tweede Wereldoorlog.

 

Vanaf dat moment werd de Servische minderheden in geheel Kroatië - niet alleen de separatistische gebieden - gedegradeerd en in sommige gevallen met fysiek geweld aangevallen omdat ze werden gezien als een vijand binnen de grenzen. 

 

Ondanks buitenlandse oproepen de eenheid te bewaren, verklaarde Slovenië zich op 25 juni 1991 onafhankelijk; nog dezelfde dag gevolgd door Kroatië. Servië reageerde direct en begon een 10 daagse oorlog tegen het ver gelegen Slovenië maar gaf deze al vrij snel op ook omdat in deze republiek maar relatief weinig Serviërs woonden.

 

Dr. Franjo Tudjman werd de eerste Kroatische president. Zijn eerste daden vormden de zuiveringen van het bestuursapparaat van de buitenproportioneel vertegenwoordigde Serviërs, en de vorming van een Kroatisch leger. In Kroatië reageerden de etnische Serviërs uit de Krajina en Slavonië door wegversperringen op te richten en met bescherming en wapens van het Volksleger een eigen republiek te stichten.

 

Na de zogenaamde “moorden in Dalj”, een klein dorp in Oost-Slavonië waarbij Servische paramilitairen Kroatische burgers uit hun huis haalden en executeerden, begon de slag om Dalmatië. De tactiek was voornamelijk het bombarderen en verwoesten van steden; Dubrovnik, Sibenik, Zadar werden hard geraakt maar ook Karlovac, Sisak, Slavonski Brod, Osijek en Vinkovci. 


Kroatië mobiliseert


De Serviërs leven voornamelijk in de Krajina, het grensgebied met Bosnië en Herzegovina en delen van Baranja en oostelijk Slavonië. Dit waren voormalige militaire grensdistricten waar zij al eeuwen woonden. In 1991 werden meer dan 400.000 Kroaten en andere niet-Serviërs uit de overwegend Servische gebieden van het land verdreven door Kroatisch-Servische krachten of vluchtten voor het dreigende geweld.

 

Op verschillende plaatsen vonden "etnische zuiveringen" plaats en de Serviers bezetten Krajina, West-Srijem, Baranja, West- en Oost-Slavonië. Het zwaarst werd gevochten om de stad Vukovar, waar op 18 november 1991 de Kroatische troepen zich moesten overgeven.

 

Hierbij kwamen vele Kroatische burgers om het leven. Ook in de Krajina woedden zware gevechten, Serven verklaarden zich ter plaatse onafhankelijk en riepen een eigen republiek uit. In de weken erop volgde een aantal conflicten tussen de Kroatische politie en nationale garde enerzijds en het Joegoslavische leger anderzijds.

 

De Kroaten blokkeerde de ingangen van de militaire barakken, wapenopslagplaatsen en andere (militaire) faciliteiten om enerzijds het leger te neutraliseren en anderzijds de mager gewapende Kroaten te verbeteren. Op 1 Oktober begon de belegering van de kuststad “Dubrovnik” terwijl vier dagen later Kroatië de algemene mobilisatie afkondigde. Op 7 Oktober bombardeerde de JNA de Kroatische regering waarop talloze bloedbaden zich afkondigde in de rest van de maand van Oktober. 

 

Tussen 31 Oktober en 04 November zou operatie “Swath 10” en “Orkan 10” door het Kroatische leger worden gelanceerd. Beiden waren erop gericht delen van West-Slavonie te heroveren op het JNA. Het Kroatische leger zou intussen steeds meer wapens kopen vanuit het buitenland. In November werd een deal gemaakt tussen de JNA en Kroatië; de barakken blokkade werd grotendeels opgeheven terwijl het leger uit de bezette gebieden terug zou trekken.

 

Deze gebieden zouden worden overgenomen door VN soldaten. Het JNA (het volksleger) zou zich alleen handhaven in het gebied rond Dubrovnik en op de eilanden Vis en Lastovo. In december 1991 erkenden verschillende Europese landen Kroatië als onafhankelijke staat. Januari 1992 volgde de erkenning door de EU. In dezelfde periode begonnen vredesbesprekingen onder leiding van de VN hetgeen leidde tot een staakt-het-vuren.

 

Een VN-vredesmacht, UNPROFOR, werd in Kroatië gestationeerd om toe te zien op het bestand.


De strijd verplaatst zich


Tussen 1991 en 1995 werd er nog sporadisch op Kroatisch grondgebied gevochten. Milošević had in 1991 de Kroatische Serviërs al laten vallen en had genoeg te stellen met Bosnië en zijn eigen land.

 

Want de strijd was namelijk verplaatst naar het naastgelegen Bosnie-Herzegevonia. In dat land wenste een Kroatisch-Bosnische meerderheid onafhankelijkheid, waar de Bosnisch-Servische minderheid echter niets van wilde weten.

 

In 1992 verklaarde Bosnië en Herzegovina zich alsnog onafhankelijk, waarop de Bosnische Serviërs met steun en goedkeuring van Belgrado een eigen republiek oprichtten en een burgeroorlog begonnen. Kroatische milities streden daar aanvankelijk samen met de moslims tegen de Serviërs, maar keerden zich in 1993 tegen de moslims om in het zicht van een mogelijke regeling nog zoveel mogelijk grondgebied te veroveren. 

 

In januari van hetzelfde jaar begonnen de Kroatische strijdkrachten een offensief tegen de Servische posities in de Knin-regio. Het plan was om de Servische strijdkrachten terug te dringen bij o.a. Zadar en een veilige route naar het zuiden van Dalmatië te garanderen. Het werd een Kroatisch succes maar leidde wel tot een felle veroordeling van de internationale gemeenschap, die een verdere escalatie van het conflict vreesde.

 

In September werd operatie “Medak” geopend om nog meer gebied door de Kroaten in de Kraijana regio terug te veroveren. Omdat er wederom etnische zuiveringen plaats zouden vinden werd ook deze actie zeer hard veroordeeld. Er zou weer een broze wapenstilstand gesloten in Kroatië. Kroatië bemiddelde in dit conflict met als gevolg een vredesverdrag tussen de Bosnische Kroaten en Bosnische Moslims in 1994.

 

Resultaat was een doeltreffende samenwerking tijdens het herfstoffensief tegen de Bosnische Serviërs. 



Laatste offensieven in Kroatië


Begin Mei 1995 startten de Kroaten een nieuw offensief in Kraijina en was de eerste grote confrontatie na de wapenstilstand en overeenkomst gemaakt in 1994 tussen de Serven en Kroaten.

 

Het werd een Kroatische overwinning die resulteerde in grote stukken heroverd grondgebied en strategische wegen naar Oost-Slavonië. Het resultaat was duizenden vluchtelingen (Serviërs) en een bombardement op Zagreb.

 

Na dat succes sommeerde de Kroatische regering in Juni van dat jaar de internationale waarnemers te vertrekken. De slachting in Srebrenica was net achter de rug en de Servische aanvallers hadden zich op de Bosnische stad Bihac gericht. Tussen 04 en 07 Augustus zou het Kroatische leger een tangbewegingsaanval uitvoeren op de gehele Kraijina en het grootste deel van West-Slavonië heroveren (ook bv de “Plitvice” meren).

 

Een grote Kroatische overwinning die dramatisch zijn voor de Servische bevolking aldaar. Gedurende de offensieven vluchtten meer dan 220.000 Kroatische Serviërs naar Servië en de Servische Republiek in Bosnië en Herzegovina. Deze dorpen werden vervolgens gevuld met Kroatische vluchtelingen uit Bosnië en Herzegovina, met name uit de Servische Republiek. Na Operatie Storm konden het Bosnische en het Kroatische leger in een gezamenlijke actie (Operatie Mistral) de belegering van Bihac breken.

 

Aan het eind van 1995 waren de Serviërs bereid tot het sluiten van het Verdrag van Dayton.


Vredesbesprekingen


Bij het vredesakkoord voor Bosnië-Hercegovina, dat de presidenten van Bosnië, Kroatië en Servië in november 1995 sloten in het Amerikaanse Dayton, moest Kroatië belangrijke concessies doen in de vorm van teruggave van veroverd gebied aan de Serviërs.

 

Maar onder internationale druk zou uiteindelijk ook Oost-Slavonië deel blijven uitmaken van het nieuwe Kroatië. Wederom zouden duizenden vluchtelingen vluchtten naar Servië of naar de Servische Republiek.

 

De oorlog had 10.668 doden, 2915 vermisten en 37.180 gewonden tot gevolg - volgens Kroatisch bronnen - en 300.000 mensen moesten vluchten. Het Dayton-akkoord opende in 1996 de weg naar betere relaties tussen Kroatië en Servië. Dit resulteerde in het aanknopen van diplomatieke banden. 

 

Stipe Mesić, de Kroaat die in 1991 president van Joegoslavië was geworden, zou uiteindelijk Tudjman als president vervangen, na diens overlijden in 1999. Hij tracht Kroatië klaar te stomen voor lidmaatschap van de EU. Na twijfel van Carla del Ponte, voorzitster van het Joegoslaviëtribunaal, over de samenwerking van Kroatië met het tribunaal in Den Haag werd in de nacht van 3 oktober 2005 toch beslist om Kroatië het statuut van kandidaat-lidstaat te geven.

 

Dit vooral onder druk van Oostenrijk dat Turkije het statuut niet wilde verlenen als Kroatië het niet verkreeg. Op 1 juli 2013 werd Kroatië het tweede land van het voormalige Joegoslavië dat toetrad tot de EU.



zie ook: