GESCHIEDENIS - Jordanië



de vroegste tijd


Het Jordaanse grondgebied was in vroegere tijden een belangrijk kruispunt van handelswegen. Gedurende lange tijd was er een voortdurende golfbeweging waar te nemen van verstedelijking en dan weer een overgang naar de nomadische cultuur van de bedoeïenen.

 

De allereerste tekenen van menselijk leven dateren van zo’n 10.000 jaar geleden, het stenen tijdperk. Tussen 2700 en 2300 v.Chr. werden de stadstaatjes die deze regio beheersten om onbekende redenen verlaten. Tijdens het bronzen tijdperk (1950-1200 v.Chr.) werd de bevolking weer nomadisch en de invloed van het Egypte van de farao’s werd steeds groter.

 

Korte tijd heerste er zelfs een farao, Toethmosis III (1479-1425 v.Chr.), over onder andere het huidige Jordanië, dat toen onderdeel was van het rijk Kanaän, dat verder bestond uit Syrië en Israël. In 1230 v.Chr. werden er in Jordanië drie onafhankelijke staten gesticht: Ammon in het noorden, Edom in het zuiden en daartussenin Moab.

 

De opkomst van deze staten kan verklaard worden door de aanwezigheid van handelswegen met het Arabisch schiereiland, zoals de wierookroute naar Jemen. Deze handel legde de drie staten geen windeieren, maar ze werden regelmatig veroverd, door bijvoorbeeld Assyriërs (732 v.Chr.), Babyloniërs (612 v.Chr.), en Perzen (539 v.Chr.). In 330 v.Chr. werd Jordanië veroverd door Alexander de Grote. In de bloeitijd die hierop volgde viel Jordanië onder de Hellenistische rijken van de Ptolemaeën in Egypte en de Seleuciden in Syrië.

 

Bestaande steden werden gehelleniseerd (de officiële taal was bijvoorbeeld Grieks) en er werden nieuwe steden gesticht. In Zuid-Jordanië ontstond in die tijd het rijk van de Nabateeërs met als hoofdstad Petra. In 85 v.Chr. had dit rijk zich uitgebreid tot Mekka en Medina en tot aan Damascus in Syrië. 

 

In het jaar 64 n.Chr. werd Jordanië door de Romeinen veroverd en ontstond er een machtige handelsfederatie na het samengaan van een tiental handelssteden, genaamd Decapolis. Na de Romeinen werd Jordanië bezet door de Byzantijnen (324-636) en maakte opnieuw een culturele en economische bloeiperiode door. Ook toen het Jordaanse grondgebied door moslimlegers o.l.v. “Aboe Bakr” uit Arabië was veroverd na de Slag bij Yarmuk in 636 bleef het goed gaan.

 

Zo lag Jordanië centraal tussen de hoofdstad van het Arabische moslimrijk, Damascus, en tussen Mekka, de stad waar veel moslims als pelgrim naar toe gaan. Geleidelijk aan werd de officiële taal Arabisch en de islam de heersende godsdienst. In de 9e eeuw werd Jordanië weer een stuk teruggeworpen in de vaart der volkeren. De hoofdstad van het moslimrijk werd Bagdad en de handel door de woestijn werd vervangen door de handel via de Rode Zee.

 

De “Omajjaden” die regeren vanuit Damascus (die o.a. het fort “Ouseir Amra” stichtten) worden later opgevolgd door verschillende andere Arabische dynastieën.


Onder Ottomaans bestuur en WWI


In 1516 werd het gebied veroverd door de Ottomaanse Turken, maar ondanks een heropleving door een nieuwe pelgrimsroute naar Mekka, bleef Jordanië tot in de 19e eeuw een uithoek van het Ottomaanse rijk.

 

Pas in die eeuw werden er door de Ottomanen weer pogingen ondernomen om het gebied bewoonbaar te maken. 

 

Het is de Britse afgezant T.E. Lawrence, beter bekend als “Lawrence of Arabia” die de Sjarif van Mekka Hoessein ibn Ali over weet te halen aan de zijde van de geallieerden mee te vechten en in opstand te komen tegen de Turkse overheersers. De Britten beloven in ruil voor steun een toezegging dat de Arabieren na afloop van de oorlog onafhankelijk mogen worden. 

 

In 1916 riep de emir van Mekka, sharif Hussein, de Arabische opstand tegen de Turken uit. Samen met zijn zoons Abdallah en Faisal werd er een bedoeïenenleger geformeerd en met steun van de Britten weten zij de belangrijke havenstad Akaba te veroveren. In 1917 zijn de Turken uit Jordanie verdreven en een jaar later werd met behulp van Britse troepen Damascus (Syrië) bezet.


brits mandaatgebied


Begin 1919 riep het nationalistische Syrische Congres Faisal uit tot koning van Syrië en Abdallah tot koning van Irak, waartoe ook het huidige Jordanië behoorde. De uiteindelijke bedoeling van dit alles was om een grote Arabische staat te stichten. De Franse en Britten waren hier echter niet voor, en na de Conferentie van San Remo in februari 1919 werd het hele Midden-Oosten verdeeld tussen de Europese grootmachten.

 

Frankrijk kreeg het mandaat over Syrië en Libanon en Groot-Brittannië het mandaat over Palestina en Irak.

 

De grens werd getrokken tussen het Franse mandaatgebied Libanon en Syrië en het Britse Palestina. Trans-Jordanië, het gebied ten oosten van de Jordaan hoorde vanaf die tijd bij het mandaatgebied Palestina. 

 

Na een conferentie in de Egyptische hoofdstad Cairo in maart 1921 zag de zaak er ineens weer heel anders uit. Abdallah was van plan om in de winter naar Damascus op te trekken om te strijden tegen de Fransen. In Cairo werd nu besloten dat Abdallah de aanspraken op de troon van Irak zou laten vallen ten faveure van zijn broer Faisal.

 

Abdallah zou dan heerser worden over Trans-Jordanië, maar moest dan wel zijn plan om de Fransen aan te vallen laten varen. Daarmee werd Trans-Jordanië losgemaakt van Palestina en werd de westgrens anders, namelijk de Jordaan, de Dode Zee en Wadi Araba. Op 25 mei 1923 werd Trans-Jordanië door de Britten onafhankelijkheid toegezegd. In 1924 werd Abdallah’s vader Hussein door Saoedi’s verdreven uit de Hidjaz. Hij had zich tot kalief van alle gelovigen uitgeroepen, en dat werd niet door de Saoedi’s geaccepteerd.

 

Saoedische troepen rukten aanvankelijk ongehinderd op naar Amman, maar zij werden vervolgens door Abdallah, geholpen door de Britten, verslagen. Het was toen meteen duidelijk dat de Britten de dienst uitmaakten in het economisch straatarme land van Abdallah, vooral op het gebied van financiën en buitenlandse zaken.

 

De afhankelijkheid van Abdallah werd zelfs in een aantal zogenaamde ‘vriendschapsverdragen’ vastgelegd en het bedoeïenenleger ‘Arab Legion’ stond onder leiding van een Britse generaal, John Bagot Glubb, ook wel treffend ‘Glubb Pasha’ genoemd. Het streven van Abdallah om een Groot-Syrië te stichten, ebde langzaam weg omdat hij door grootmachten als Egypte en Saoedi-Arabië als hulpje van de Britten gezien werd, en het zou bovendien het broze machtsevenwicht in de regio verstoren.



JORDANIË onafhankelijk


In 1945 werd de Arabische Liga geformeerd, waarvan ook Jordanië lid werd. Op 22 maart 1946 erkende Groot-Brittannië Trans-Jordanië (“over de Jordaan”) als een volledig onafhankelijk “Hashemitisch Koninkrijk”.

 

Hierdoor kreeg Abdallah wat meer ruimte om zijn vleugels uit te slaan, nadat hij in 1937 al positief gereageerd had op de voorstellen van de Britten om het Arabische deel van Palestina bij Trans-Jordanië te voegen. Abdallah had ook voortdurend contact met zionistische politieke leiders en was daardoor in de Arabische wereld zeer omstreden.

 

Eind jaren veertig probeerde Abdallah met vereende krachten om zijn doel te bereiken: het Arabische deel van Palestina met de hulp van zionistische leiders te annexeren. Dat er in november 1947 in de Verenigde Naties besloten werd om Palestina te verdelen in een Joodse en Arabisch gedeelte kwam hem daarbij erg goed uit.

 

Er werd zelfs een non-agressiepact gesloten wat inhield dat het Arab Legion het Arabische deel van Palestina zou bezetten in ruil voor de belofte van Jordanië dat die niets tegen het uitroepen van de staat Israël zou ondernemen. Abdallah streek hiermee bijna iedereen tegen de haren in (de Palestijnen kwamen in opstand en de Arabische Liga dreigde de Joodse kolonie aan te vallen). 


uitbreiding van de westelijke jordaan-0ever


De Britse mandaattroepen vertrokken en op 14 Mei 1948 riepen de Joden in Palestina de onafhankelijke staat Israël uit. De dag erna vielen de omringende Arabische landen de nieuwe staat direct aan.

 

Ook de troepen van de Arab Legion (Trans Jordanië) vielen Palestina binnen en annexeerden wat wij nu de “Westelijke Jordaanoever” noemen. Israël kon zich ondertussen concentreren op het noordelijk en zuidelijk front tegen de andere Arabische legers, die veel zwakker waren dan het Jordaanse Arabisch Legioen.

 

De enige keer dat het tot een direct treffen kwam tussen de Joodse troepen en het Arabisch Legioen was in de strijd om Jeruzalem. Over de verdeling van de stad, die in het Corpus Separatum lag, hadden Abdoellah en de Joodse leiding tijdens de onderhandelingen geen consensus kunnen bereiken.

 

Na zware gevechten kwam Oost-Jeruzalem, waaronder de oude stad, in Jordaanse handen, terwijl de Israëliërs het westelijke gedeelte bezetten. Alle Joodse bewoners worden met achterlating van het grootste deel van hun bezittingen geëvacueerd. Het Joodse kwartier wordt door 36 Joodse strijders tevergeefs verdedigd. In de nacht van 20 op 21 mei, om 01.00 uur, wordt de “Tiferet Jisrael”-synagoge met dynamiet opgeblazen.

 

Op 27 mei geeft Generaal Tell van het Arabische Legioen de opdracht ook de Hurva-synagoge te verwoesten. Met explosieven werd een gat in de buitenmuur geslagen. Eerst werd de Arabische vlag gehesen op het gebouw. Deze werd door Joodse scherpschutters van het gebouw geschoten. Korte tijd later verwoestte een hevige explosie het 84 jaar oude gebouw. Het Joodse kwartier wordt op grote schaal geplunderd en deels verbrand.

 

Tientallen synagogen worden vernietigd, De Jordaanse commandant Tell rapporteerde aan de koning: “for the first time in 1,000 years not a single Jew remains in the Jewish Quarter. Not a single building remains intact. This makes the Jews' return here impossible”.



Annexatie en bezetting Westelijke Jordaanoever


Op 3 april 1949 tekenden Israël en Trans Jordanië een bestand en het jaar erop annexeerde het koninkrijk formeel het bezette gebied. Slechts het Verenigd Koninkrijk en Pakistan erkenden deze annexatie, terwijl de meeste Arabische landen deze sterk afkeurden. Door de strijd vluchtten vele Palestijnen naar Trans Jordanië, waar zij een belangrijke bevolkingsgroep werden.

 

Op 24 april 1950 werd het gebied formeel geannexeerd door Trans Jordanië, na annexatie noemde Jordanië het gebied 'Westelijke Jordaanoever'. Trans Jordanië (dat "over de Jordaan" betekent) veranderde hierna zijn naam in Jordanië. Oost-Jeruzalem wordt verboden gebied voor Joden uit Israël en andere landen.

 

Christelijke pelgrims moesten een doopbewijs tonen aan de Jordaanse autoriteiten om te bewijzen dat ze geen Jood waren. Het Joodse Kwartier zou al die tijd open en gebroken zo blijven liggen tot 1967. In die periode werd een derde deel van alle gebouwen in het Joodse kwartier verwoest en op een na werden alle synagoges in het stadsdeel vernietigd. Deze bleven als ruïne liggen of werden soms als stal gebruikt.I n de vroege jaren 60 werden plannen gemaakt om het Joodse kwartier te veranderen in een stadspark. 

 

Toekomstige problemen waren echter al in de kiem aanwezig: ca. 450.000 bedoeïenen van Trans-Jordanië werden opeens samengevoegd met ca. 650.000 Palestijnen, die veel beter opgeleid waren en vooral politiek bewuster. Verder kenden de Palestijnen weinig rechten en leefden vrijwel allemaal in vluchtelingenkampen. Een motie in 1950 om Jordanië uit de Arabische Liga te zetten, haalde het niet door tegenstemmen van Jemen in Irak.


Koning Hoessein onder vuur


Langs de grens tussen Israël en de Westelijke Jordaanoever was voortdurend spanning. Direct na de Arabisch-Israëlische Oorlog van 1948 werd de Scopusberg een door de Verenigde Naties beschermde, joodse enclave binnen het door Jordanië bezette gebied. De toegang vanuit Israël was zeer problematisch.

 

In november 1948 bereikten Moshe Dayan en Abdullah al-Tall een principieel akkoord over vrije toegang tot de Scopusberg onder toezicht van de Verenigde Naties, maar dat was een precaire situatie die geen veiligheid garandeerde. 

 

Op 20 juli 1951 werd koning Abdoellah I bij het betreden van de Rotskoepelmoskee in Jeruzalem door een Palestijnse nationalist gedood. Ook zijn kleinzoon, de latere koning Hoessein werd door een kogel geraakt, maar overleefde de aanslag. In 1951, gedurende het korte leiderschap van Koning Talal, werd een liberale grondwet ingevoerd.

 

Jordanië werd een constitutionele monarchie. Talal moest echter om gezondheidsredenen het koningschap in mei 1953 overdragen aan zijn zoon Hoessein.

 

Tegen die tijd was er onder Palestijnen en andere Arabieren veel waardering opgekomen voor de Egyptische president Nasser, die in de Koude Oorlog een neutrale positie zag weggelegd voor de Arabische wereld, die hij politiek wilde verenigen (nasserisme). Jordanië belandde eind 1955 in crisis toen het weifelde om deel te nemen aan het Bagdadpact, een Brits-Amerikaans bondgenootschap met landen in het Midden-Oosten bedoeld om de Sovjet-Unie in te sluiten in het kader van de Koude Oorlog, maar ook om de Britse greep op het oostelijk gedeelte van de Arabische wereld te verstevigen.

 

Nasser instigeerde in december 1955 en maart 1956 twee volksoproeren in de Jordaanse hoofdstad Amman tegen toetreding tot het pact, en koning Hoessein ontsloeg daardoor de pro-Britse premier Glubb Pasja op 2 maart 1956. Nasser profiteerde van deze Britse nederlaag, en nationaliseerde op 26 juli het Suezkanaal (voor 80% in Brits-Franse handen) en blokkeerde de Golf van Akaba tegen Israëlische schepen, wat leidde tot de Suezcrisis.

 

Nabulsi

Daarop liet koning Hoessein in oktober een nieuw pro-Egyptisch kabinet aantreden o.l.v. de Palestijn Naboelsi, waarmee Jordanië de kant van Nasser (tegen Hoessein’s wil) koos. Het uiteindelijke streven van Nabulsi was dat het Hashemitische koningshuis zou moeten wijken om de zaak van de Palestijnen op te lossen. Eind 1956 bezette Israël daarop de Egyptische Sinaï-woestijn en de Jordaanse stad Akaba. Begin 1957 verliet het Israëlische leger Jordanië en de Sinaï weer. Na een staatsgreep in april 1957 ontbond Hoessein het parlement; premier Naboelsi trad af.

 

Daarna regeerde Hoessein vrijwel als alleenheerser. In februari 1958 sloot Jordanië met Irak een federatie als antwoord op de Syrisch-Egyptische unie (Verenigde Arabische Republiek). Met name de Verenigde Arabische Republiek (VAR= Egypte, Syrië en Jemen) vormde al sinds het einde van de jaren vijftig een grote bedreiging, en in een land als Irak maakte een bloedige staatsgreep een einde aan het bewind van de neef van Hoessein, Faisal II. Als reactie hierop werd de federatie met Irak ontbonden.

 

Met name Amerikaanse steun hield Jordanië op de been. De koning volgde daardoor een pro-Westerse koers en zijn verhouding met president Nasser van Egypte werd steeds meer gespannen. Herhaalde malen werden er aanslagen op Hoessein gepleegd, maar hij ontsnapte vaak op miraculeuze wijze. In 1961 viel de VAR uiteen en had Hoessein het pan-Arabische streven overleefd. Saoedi-Arabië en Koeweit waren de enige landen die Jordanië steun verleenden in die moeilijke periode.


PLO en de zes daagse oorlog


Een nog grotere bedreiging zou in de komende jaren het Palestijnse nationalisme gaan vormen. De meeste Palestijnen in Jordanië waren zeer teleurgesteld door het uiteenvallen van de VAR en besloten dat alleen de gewapende strijd de weg naar Arabische eenheid dichterbij kon brengen.

 

Hoessein was hier echter fel op tegen en had liever dat de Palestijnen integreerden in de Jordaanse samenleving. Door deze opstelling dreigde Jordanië intern uiteen te vallen.

 

Belangrijke landen als Egypte, Syrië en Irak ondersteunden echter het streven van de Palestijnen en het was dan ook niet vreemd dat op een Arabische topconferentie in 1964 op initiatief van Egypte de PLO werd opgericht. Op 22 mei 1967 blokkeerde Egypte in de Golf van Akaba de toegang tot de Israëlische havenstad Eilat Acht dagen later, op 30 mei tekenden Egypte en Jordanië een verdrag tot wederzijdse verdediging.

 

Op 2 juni 1967 werden de Jordaanse strijdkrachten onder bevel van de Egyptische generaal Abdoel Moenim Riad geplaatst. Israël zond een bericht aan koning Hoessein dat Israël Jordanië niet zou aanvallen tenzij Jordanië de vijandelijkheden zelf begon. 

 

Ondanks Hoessein’s bezwaren nam Jordanië, onder druk van de Arabische landen deel aan de Zesdaagse Oorlog tegen Israël in juni 1967. Op 5 juni beschoot Jordanië West-Jeruzalem en bezette het VN-hoofdkwartier daar. Ook beschoot men voorsteden van Tel Aviv en bombardeerde andere Israëlische plaatsen. Na herhaalde Israëlische waarschuwingen zich terug te trekken, en nadat Jordanië een door de VN voorgesteld en door Israël geaccepteerd staakt-het-vuren afwees, viel Israël aan en veroverde in enkele dagen Oost-Jeruzalem en de Westelijke Jordaanoever.

 

Op 7 juni werd de Oude Stad ingenomen. Israël stelde de heilige plaatsen in Jeruzalem voor alle godsdiensten toegankelijk. De islamitische heilige plaatsen werden onder het beheer van de Jordaanse Waqf, een islamitische religieuze instelling geplaatst. Zo’n 200 a 300.000 Palestijnse vluchtelingen gingen naar Jordanië. 



Zwarte September


Het land kwam steeds meer in de problemen door de voortdurende aanvallen van Palestijnse guerrillastrijders (‘fedayien’) tegen Israël. Hoessein zei dat hij de Palestijnse organisaties steunde, maar dat maakte op de diverse groeperingen, met name al-Fatah, weinig indruk.

 

Hun uiteindelijke doel bleef om m.b.v. fedayien het regime van Hoessein omver te werpen. De macht van de Palestijnse groeperingen groeide onrustbarend.

 

In 1970 kaapte het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina drie westerse vliegtuigen, waarna de vliegtuigen in Jordanië landden. Het kwam tot een 8 daagse burgeroorlog die als kortstondig maar ook als zeer heftig te boek staat. Er was strijd tussen de regeringstroepen enerzijds en Palestijnse guerrillero’s (die o.a. de kapers beschermden) anderzijds.

 

Er werd een bestand getekend maar Hoessein maakte wel duidelijk dat de militante Palestijnen moesten verlaten. De Palestijnen werden ondanks hulp uit Syrie als politieke factor van de kaart geveegd (zwarte September) en in de zomer van 1971 werden hun laatste steunpunten opgeruimd. De meesten vluchtten naar Libanon. 

 

Na de vlucht van de Palestijnen begon een diplomatiek offensief over de vraag wie de soevereiniteit bezat over de Palestijnen, m.a.w. , waren de Palestijnen op de bezette oevers Jordaniërs of lag de soevereiniteit bij de Palestijnen en hadden ze dus recht op een eigen staat Palestina. De Verenigde Naties erkenden Jordanië als een soevereine staat over de Westelijke Jordaanoever en beschouwden het Palestijnse probleem als een vluchtelingenprobleem.

 

Tot groot ongenoegen van Hoessein beschouwde de Arabische wereld de PLO als enige vertegenwoordiger van het Palestijnse volk (Arabische topconferentie oktober 1974) die tevens het recht kreeg om een nationaal gezag op te zetten op de Westoever en in de Gazastrook. Dit betekende namelijk impliciet dat de PLO gezag zou krijgen over de Palestijnen in Jordanië. Nadat de koning zich na fel verzet bij deze beslissing had moeten neerleggen, zag hij ten gunste van de Palestijnen officieel af van zijn aanspraken op het door Israël bezette gedeelte van de westelijke Jordaanoever en zegde hij blijvende steun toe aan het streven naar herstel van de rechten van de Palestijnen.

 

Volgens sommigen richtte koning Hoessein daarna in de jaren zeventig bloedbaden aan onder de Palestijnse bevolking van Jordanië, die zijn regime zouden ondermijnen. Ook nu was de internationale aandacht zeer beperkt.


Jaren 80


Pas toen Egypte in 1979 vrede sloot met Israël en de PLO zich wat gematigder opstelde kwam er meer duidelijkheid in de gecompliceerde toestand. Hoessein verbrak de betrekkingen met Egypte n.a.v. van het vredesverdrag tussen Israël en Egypte en de daarop volgende onderhandelingen over Palestijnse autonomie.

 

De nog altijd stroeve betrekkingen met de PLO werden verder aangehaald. In de Eerste Golfoorlog tussen Irak en Iran (1980-1988) koos Jordanië de zijde van Irak en verleende dat land vooral logistieke steun. Dit leidde tot ernstige spanningen met het buurland Syrië.

 

Sinds 1986 vond er echter weer een voorzichtige toenadering tot Syrië plaats. De banden met Irak bleven echter nauw, niet in het minst doordat Irak Jordanië van (goedkope) aardolie voorzag. Door de olierijkdom van Irak raakten beide landen financieel en economisch met elkaar vergroeid.  

 

In 1983 werd er weer een poging gedaan om te komen tot de zogenaamde Jordaanse optie: Palestijns zelfbestuur in associatie met Jordanië. De onderhandelingen mislukten echter door het verzet van radicale elementen in de PLO, die tegen de erkenning van Israël waren. Pogingen van koning Hoessein om zijn aanhang op de Westelijke Jordaanoever te vergroten en geheime onderhandelingen met de Israëlische minister Peres, leidden niet tot concrete resultaten. In december 1987 brak de ‘intifada’ uit, de Palestijnse opstand in de bezette gebieden.

 

Opgave Westelijke Jordaanoever

Als gevolg hiervan deed Hoessein op 30 juli 1988 officieel afstand van de Westelijke Jordaanoever. Dit gold overigens niet voor de islamitische heilige plaatsen in Jeruzalem. De Trans-Jordaanse bevolking was zeer voor deze stap van Hoessein, waarvan trouwens nooit zeker is geworden dat hij dat echt wilde. Zij verdachten de Palestijnen er namelijk van om van Jordanië een Palestijnse staat te willen maken. Deze nationalistische houding werd nog versterkt door de houding van de Israëliërs, die Jordanië allang als een Palestijnse staat beschouwden. 

 

Inmiddels had Jordanië de betrekkingen met Egypte hersteld in september 1984 en beijverde het zich binnen de Arabische Liga voor de terugkeer van Egypte, wat uiteindelijk in mei 1989 op de topconferentie van Casablanca zijn beslag kreeg. Na een serie kabinetswisselingen was in april 1985 Zaid al-Rifai opnieuw premier geworden. Zijn regering werd eind jaren tachtig geconfronteerd met de Palestijnse kwestie en toenemende economische problemen.

 

Een reeks door het IMF geadviseerde prijsverhogingen leidde in april 1989 tot hevige onlusten in de grote steden, waarna Hoessein de van corruptie beschuldigde Rifai ontsloeg en nieuwe verkiezingen aankondigde. Dit waren de eerste verkiezingen sinds Hoessein als alleenheerser het land bestuurde. Hoessein zou ook het parlement en de regering van die tijd aan weer meer macht geven.



De tweede golfoorlog


De verkiezingen van November 1989 leverden een verrassende overwinning op voor moslimfundamentalisten, die echter niet in de nieuwe regering van Moedar Badran werden opgenomen.

 

Toen Irak op 2 augustus 1990 Koeweit binnenviel, werd Jordanië dan ook in het conflict meegesleurd. De (Palestijns) Jordaanse bevolking vond de anti-Israëlische en anti-Amerikaanse houding t.o.v. de Iraakse president Saddam Hoessein prachtig en Hoessein kon dit niet negeren.

 

Hij probeerde nog wel te bemiddelen in het conflict maar vooral de relatie met de Golfstaten en Saoedi-Arabië verslechterde aanzienlijk, ook toen Irak duidelijk aan de verliezende hand was. In juli 1992 werd een wet aanvaard die de vorming van politieke partijen mogelijk maakt. In december werden vijf partijen, en in februari 1993 een zesde partij, gelegaliseerd. 

 

De verstoorde relatie met Egypte werd pas in 1994 weer wat beter en ook de relatie met het bevriende Irak stond onder druk door de boycot die de V.N. tegen Irak afkondigde. Hierdoor raakte Jordanië zijn belangrijkste afzetmarkt kwijt en bleef verder verstoken van de goedkope Iraakse olie.

 

Ondanks negatieve uitspraken van Hoessein over Saddam Hoessein probeerde men met beide kampen op goede voet te blijven staan. Na de tweede Golfoorlog werden de relaties met het Westen weer beter. Het vredesproces tussen Israël en de Arabische buurlanden, dat in oktober 1991 in gang werd gezet, was gunstig voor Jordanië, dat al die tijd al contact was blijven behouden met Israël.

 

Ook de relatie met de V.S. werden hersteld en de deelname van een Jordaans-Palestijnse delegatie aan de onderhandelingen deed bij Hoessein de hoop herleven op een toekomstige confederatie tussen de Palestijnen en Jordanië. Het openbaar maken van de Oslo-akkoorden tussen de PLO en Israël in september 1993 waren voor Hoessein dan ook een slag in het gezicht. De akkoorden voorzagen in een wederzijdse erkenning en de oprichting van een autonoom Palestijns gebied, waarschijnlijk uitmondend in een zelfstandig Palestina.


De vredes akkoorden


Hoessein accepteerde na aanvankelijke aarzelingen toch de akkoorden en maakte de nationalistische Trans-Jordaniërs duidelijk dat zo’n staat niet het sein zou zijn om alle Palestijnen het land uit te zetten.

 

Ook kondigde hij aan dat Jordanië voortaan een eigen koers zou gaan varen en zich niets meer zou aantrekken van de Arabische buurlanden.

 

Er werd vanaf nu dan ook rechtstreeks onderhandeld met de Israëliërs met als hoogtepunt de zogenaamde Washington-verklaring op 25 juli 1994 waarin de onderlinge samenwerking het belangrijkste punt was. Uitgesproken pijnpunten van beide partijen werden naar de toekomst verschoven. Ook de relatie met de V.S. verbeterde hierdoor aanzienlijk, resulterend in kwijtschelding van een deel van de schulden die Jordanië had aan het land. Op 26 oktober volgde een nieuw hoogtepunt, de ondertekening van het vredesverdrag tussen Jordanië en Israël. 

 

Koning Hoessein nam in 1995 duidelijk afstand van het bewind van Saddam Hoessein in Irak, die hij ten tijde van de Tweede Golfoorlog nog als een politieke vriend had beschouwd. Nadat Saddams schoonzoons in augustus 1994 naar Jordanië waren gevlucht, werden ze door koning Hoessein persoonlijk ontvangen en riep de Jordaanse vorst de Iraakse leider op af te treden. In de loop van 1996 bekoelden de relaties met Israël aanzienlijk door de starre en weinig coöperatieve houding van de regering-Netanyahu.

 

De sinds de Golfoorlog verstoorde band met Saoedi-Arabië werd hersteld en ook de betrekkingen met Koeweit normaliseerden zich. In oktober 1996 bezocht koning Hoessein als eerste Arabische staatshoofd de Palestijnse gebieden, waarbij hij het gezag van Arafat legitimeerde.


Hoessein - Abdullah


In 1997 probeerde Hoessein een bemiddelende rol in het stagnerende vredesproces in Israël te vervullen, maar in zijn eigen land werd dat niet erg gewaardeerd. Het conflict tussen regering en oppositie verdiepte zich toen de Moslimbroederschap en haar politieke tak, het Islamitisch Actiefront (IAF), besloten de verkiezingen voor het Huis van Afgevaardigden in november 1997 te boycotten.

 

Linkse en pan-Arabische politieke partijen en vele bekende Jordaanse politieke persoonlijkheden sloten zich hierbij aan, waarmee voorlopig een einde kwam aan het Jordaanse experiment met de democratie.

 

In 1998 nam het verzet in Jordanië tegen Israël toe door de tegenwerkende Israëlische premier Netanyahu. Koning Hoessein bleef zich evenwel inspannen om het vastgelopen vredesproces tussen Israël en de Palestijnen weer op gang te brengen, ondanks zijn behandeling aan kanker.

 

Begin 1999 maakte koning Hoessein een einde aan een paleiscoup; zijn broer kroonprins Hassan werd als troonopvolger ontslagen ten gunste van zijn zoon Abdoellah. Op 7 februari overleed Hoessein en zijn zoon werd als Abdoellah II beëdigd tot de nieuwe koning. De oudste zoon van Hoessein en koningin Noor, Hamza, werd de nieuwe kroonprins. Abdoellahs benoeming van de conservatief Abd al-Rauf al-Rawabdeh tot premier betekende een tegenvaller voor progressief Jordanië, maar in de tweede helft van het jaar leek Abdoellah zijn democratiseringsbelofte waar te maken. 

 

Op 30 augustus 1999 sloot Jordanië alle kantoren van HAMAS en werden verschillende leiders opgepakt en later het land uitgezet. Abdoellah II zette het buitenlands beleid van zijn vader in grote lijnen voort en ondersteunde het vredesproces tussen Israël en de Palestijnen.



De 21ste eeuw


Koning Abdullah bemoeit zich intensief met de samenstelling van de regering. Het kabinet dat de koning na de parlementsverkiezingen in het najaar van 2003 samenstelde o.l.v. premier Faisal Fayez wijzigde hij een jaar later ingrijpend. Op 7 april 2005 verving de koning het kabinet opnieuw door een hervormingsgezinder regeringsploeg o.l.v. premier Adnan Badran.

 

Twee maanden later moest Badran alweer een aantal van zijn ministers vervangen. Prioriteiten van de opeenvolgende kabinetten zijn bestuurlijke hervormingen, verbetering van de effectiviteit van het overheidsbeleid en verbetering van de economische situatie geweest. 

 

In 2007 zijn er parlementsverkiezingen waar regeringsgetrouwe groeperingen winnen en de politiek gematigde Nader Dahabi tot premier is gekozen. In augustus 2008 bezoekt koning Abdoellah Irak, hij is de eerste Arabische leider die Irak bezoekt sinds de Amerikaanse bezetting van 2003.

 

In juli 2009 veroordeelt een militair tribunaal een Al-qaeda militant tot de doodstraf vanwege de moord op een Amerikaanse diplomaat in Amman. In december 2009 wijzigt koning Abdoellah de regering en stelt een nieuwe premier aan om economische hervormingen door te voeren. 

 

In november 2010 worden parlementsverkiezingen gehouden, geboycot door de oppositie, die niet verbazingwekkend door de regeringskandidaten gewonnen worden. In 2011 bereikt de Arabische lente ook Jordanië en worden verschillende wijzigingen in de regeringsploeg doorgevoerd door de koning. In april 2012 treedt de nieuwe premier Fayez al-Tarawneh aan.

 

In januari 2013 zijn er weer parlementsverkiezingen die volgens hetzelfde scenario verlopen als die in 2010. In april 2013 wordt Abdullah Ensour premier. In Mei 2014 doet paus “Fransiscus” Jordanië aan tijdens z’n 3 daagse bezoek aan het Midden Oosten. In september 2014 neem Jordanië als een van de vier Arabische landen deel aan bombardementen op IS in Syrië.

 

In februari 2015 wordt de wereld opgeschrikt door beelden van het levend verbranden van een gevangen genomen piloot door IS. Jordanië reageert door de strijd tegen IS op te voeren. Sinds het uitbreken van de oorlog in Syrië heeft Jordanië gigantische hoeveelheden vluchtelingen opgevangen, in februari 2016 verklaart koning Abdullah dat het verzadigingspunt bereikt is. In augustus 2017 wordt de grens tussen Irak en Jordanië weer heropend na successen in de strijd tegen IS.

 

Een jaar later wordt ook de grens tussen Syrië en Jordanië weer geopend. In de zomer van 2018 heeft de premier Hani Mulki ontslag genomen. De positie van de premier kwam onder druk te staan door dagenlange protesten in het land. Duizenden betogers maakten hun ongenoegen duidelijk over bezuinigingsmaatregelen, zoals belastingverhogingen en het schrappen van een subsidie op brood. In 2021 volgen meerdere arrestaties vanwege veiligheidsredenen. Eerder werd al bekend dat de nationale veiligheidsdienst een lid van de koninklijke familie, een voormalig adviseur van koning Abdullah, heeft aangehouden voor verhoor.

 

Het gaat om voormalig kroonprins Hamza Bin Hussein, een halfbroer van Abdullah, die met steun van een twintigtal anderen mogelijk een staatsgreep zou hebben voorbereid. Volgens Safadi had de prins contact met buitenlandse partijen over een complot om het land te destabiliseren en werd hij al enige tijd in de gaten gehouden. De autoriteiten stellen berichten te hebben onderschept tussen Hamza en die buitenlandse partijen over de timing van acties om de veiligheid van Jordanië te ondermijnen.


zie ook: