GESCHIEDENIS - Georgië


Vroegere koningschappen in Georgië


Het gebied ten zuidwesten van de Grote Kaukasus dat thans bekendstaat als Georgië, is al vele duizenden jaren bewoond. Onlangs werden bij Dmanisi schedels gevonden van de “Homo georgicus”, die aantonen dat hier zo'n 1,75 miljoen jaar geleden al mensachtigen woonden.

 

Deze “Homo georgicus” geldt als de voorloper van de “Homo erectus”. Van nederzettingen is sinds het 5e millennium v.Chr. sprake. Langs de Koera zijn hiervan op verschillende plaatsen sporen gevonden.

 

In de kopertijd (4e en 3e millennium v.Chr.) was het onderdeel van de Koera-Araxescultuur of Vroeg-Transkaukasische cultuur. Omstreeks 2300 v.Chr. onderhielden de dragers van deze cultuur banden met Mesopotamië. In het 2e millennium werd deze in het oosten opgevolgd door de Trialeticultuur, die rond 1500 v.Chr. zijn hoogtepunt bereikte. In de kuststreek was tussen 1800 en 700 v.Chr. de Colchidische cultuur te vinden. 

 

De westelijke kuststreek van Georgië stond in de oudheid bekend als Colchis en het oostelijke binnenland in het stroomgebied van de Mtkvari als Iberië (Georgisch: Kartli). Van deze beide gebieden heeft Colchis de oudste traditie. Hier waren al in de negende eeuw v.Chr. sprekers van Zuid-Kaukasische of Kartvelische talen te vinden, de taalgroep waar het Georgisch toe behoort. Colchis werd omstreeks 720 v.Chr. verwoest door nomadische Cimmeriërs en Scythen en kwam later in bezit van de Perzische Achaemeniden.

 

Het land van Medea

Aan de kust stichtten Grieken uit Milete belangrijke handelsposten: Dioscurias (nu Soechoemi) en Phasis (nu Poti). Colchis gold als een rijk gebied: het was in de Griekse mythologie het land van Medea, waar het gulden vlies werd bewaard. Iberië ontstond omstreeks 300 v.Chr., nadat zich in de zesde en vijfde eeuw v.Chr. Kartvelische stammen in dit gebied hadden gevestigd. Het had als hoofdstad Mtscheta.

 

De eerste koning van dit rijk, Parnavaz, slaagde erin ook het grootste deel van Colchis te beheersen. Aan het einde van de tweede eeuw v.Chr. verzwakten de Seleuciden, die door de opkomende Romeinen bestreden werden, waardoor het Armeense Rijk kon opkomen. Dit rijk controleerde onder Tigranes de Grote Iberië, terwijl Colchis omstreeks 100 v.Chr. door Tigranes' schoonvader, Mithridates VI van Pontus, was veroverd. Nadat de Romeinen onder Pompeius in 66 v.Chr. Mithridates hadden verslagen, kregen zij de controle over zowel Colchis als Iberië. Colchis kwam direct onder het Romeinse Rijk te vallen en Iberië werd een vazalkoninkrijk.

 

In Oost-Georgië was de Romeinse invloed dan ook kleiner dan in het westen. Het gebied was in de eerste eeuwen van de jaartelling een voortdurend strijdtoneel tussen Romeinen, Armenen en Parthen, waarbij Iberië meestal aan de kant van Rome stond. De sociale structuur en de bestuurlijke organisatie van Oost-Georgië bleven daarbij sterk Perzisch gekleurd. In de 3e eeuw moesten de Iberische koningen de suprematie van de Perzische Sassanieden erkennen.

 

Het westelijke Colchis bleef intussen Romeins en later Byzantijns, tot het in de vijfde eeuw werd veroverd door de Lazen, die er hun koninkrijk stichtten dat de Byzantijnen Lazica noemden.



Byzantijnen en Arabieren


De Sassanieden waren degenen die in 284 Mirian III (Meribanes) op de Iberische troon plaatsten, die met zijn getrouwen omstreeks 337 overging op het christendom, na te zijn bekeerd door de later heilig verklaarde Nino. Deze bekering was ook een poging om toenadering tot Rome te zoeken. De voornaamste vorst uit deze nieuwe Perzische periode in de Georgische geschiedenis was Vachtang I Gorgasali. 

 

Hij stichtte de stad Tbilisi en leidde een opstand tegen de Perzen. Byzantium en de Sassanieden bestreden elkaar in de zesde eeuw in een reeks Romeins-Perzische oorlogen die er na een vredesverdrag van 561 toe leidden dat Goearam I, een gunsteling van de Byzantijnen, de Iberische troon kon bestijgen.

 

Hij verplaatste zijn residentie van Mtscheta naar Tbilisi. Aan de Perzische invloed kwam een einde nadat de Byzantijnse keizer Herakleios de Sassanieden tussen 623 en 625 vanuit Lazica uit de Georgische gebieden had verdreven.  

 

Het Islamitische Arabische Rijk kreeg na de inlijving van Armenië spoedig ook Iberië in zijn greep. In 645 werd Tbilisi ingenomen en Iberië vormde een grensgebied voor de Arabieren. Het gebied had in de achtste eeuw dan ook regelmatig te maken met invallen uit het Chazarenrijk.

 

De Georgiërs, en ook de Armeniërs, kwamen verschillende keren in opstand. Uit de plaatselijke adel, die balanceerde tussen Byzantium en het kalifaat, kwamen de Bagrationi voort die aan de basis stonden van een rijk vertakte dynastie.

 

Na 772, toen de Arabieren een slachting hadden aangericht onder opstandige edellieden, was het pad voor de Bagrationi geëffend. De macht van de Arabieren was toen inmiddels tanende. De emirs van Tbilisi hadden eigen ambities en kwamen eveneens in opstand, wat in 853 onder kalief Al-Mutawakkil leidde tot een strafexpeditie in de vorm van de verwoesting van Tbilisi.

 

Maar in de negende eeuw ontstonden er uiteindelijk nieuwe rijkjes: Tbilisi handhaafde zich vooralsnog als islamitisch emiraat en zou dat tot 1122 blijven. West-Georgië stond intussen onder Byzantijnse invloed, maar ook deze was in de negende eeuw tanende. Zo kon Abchazië zich gaandeweg uit de Byzantijnse invloedssfeer losmaken. Langzamerhand namen de Bagrationi het heft in handen.


De glorie en teloorgang (1000 – 1500)


Bagrat III bracht in 1008 de vereniging van de Georgische rijkjes tot stand. In de eerste helft van de elfde eeuw leverden de Georgische koningen vooral strijd met Byzantium, later ook met de opkomende Seltsjoeken. David IV de Bouwer (Davit Aghmasjenebeli), die tussen 1089 en 1125 regeerde, wist Georgië van de Seltsjoeken te verlossen, mede doordat ook de Eerste Kruistocht tegen hen was gericht, maar ook doordat David zijn leger reorganiseerde.

 

In 1121 behaalde hij bij Didgori een belangrijke zege op de veel talrijkere Seltsjoeken, die steun hadden ingeroepen van moslimstaten in de regio (deze Wonderbaarlijke Overwinning wordt nog steeds herdacht) en in 1122 nam hij Tbilisi in, dat hij tot zijn hoofdstad maakte. Beide gebeurtenissen worden als het begin van de Georgische gouden eeuw beschouwd.

 

David de Bouwer verwierf ook gebieden in het huidige Armenië en Azerbeidzjan en ten noorden van de Kaukasus. De andere grote figuur uit de Georgische gouden eeuw was de achterkleindochter van David, koningin Tamar (1184-1213), die eveneens heilig is verklaard. Zij had aanvankelijk met interne tegenstand te maken. Toen Tamar na diens dood haar machtsbasis eenmaal had gevestigd, breidde zij Georgië vooral met moslimgebieden verder uit en zette zij na de val van Constantinopel het Keizerrijk Trebizonde (Trazon) op als vazalstaat. Ook Tamar heeft een cruciale rol gespeeld voor de Georgische cultuur. 

 

Tamars zoon Giorgi IV de Luisterrijke (Lasja) regeerde over een omvangrijk en sterk koninkrijk dat ook een aantal moslimgebieden tot vazal had gemaakt, maar dat in 1221 te maken kreeg met een plotselinge inval van de Mongolen. Georgië bleef nog decennialang de speelbal van de Mongoolse kans, vanaf 1256 binnen het Il-kanaat, die het tribuut oplegden en door hun vertrouwelingen lieten besturen. Koning Giorgi V de Illustere slaagde erin Georgië los te maken van het Mongoolse Il-kanaat. De Timoeriden o.l.v. Timour Lenk, die hun rijk hadden gevestigd op de restanten van het Il-kanaat, vielen Georgië eind 1386 voor het eerst binnen.

 

Na een kort maar hevig beleg werd Tbilisi op 21 november ingenomen en werd koning Bagrat V gevangengenomen. Nadat de pragmatische koning zich tot de islam had bekeerd werd hij als vazalkoning aangesteld. De relatie bleef echter moeilijk, aangezien Georgië meer dan eens in opstand zou komen tegen Timoer. Toen Bagrat in 1393 stierf, werd hij opgevolgd door zijn zoon Giorgi VII. Ook hij kreeg te maken met Timoer en zou zich uiteindelijk pas na de zesde en laatste invasie in 1403 ondergeschikt maken aan Timoer. Kartli was inmiddels met de grond gelijkgemaakt, duizenden Georgiërs waren gevangengenomen en hele streken waren ontvolkt geraakt.

 

Na Timoers dood in 1405 viel zijn rijk, dat voornamelijk op zijn persoonlijke macht was gebouwd, onmiddellijk ten prooi aan verdeeldheid. Georgië was weer vrij, maar het herstel van de verwoestingen verliep langzaam. De verschillende partijen bestreden elkaar decennialang, terwijl ondertussen de Ottomanen hun macht uitbreidden. In 1453 was Constantinopel gevallen en in 1461 het Keizerrijk Trebizonde, waardoor de onderling strijdende Georgiërs steeds verder van de rest van de christelijke wereld verwijderd raakten.


Tussen Turken, Perzen en Russen 1493-1917


De Turkmeense Ak-Koyunlu en Kara-Koyunlu werden intussen als oostelijke belagers afgelost door het Turkmeens-Perzische Safawidenrijk, dat met de Ottomaanse Turken om de hegemonie in de Kaukasus streed. De beide rijken sloten in 1555 het Vrede van Amasya, waarbij Kartli, Kacheti en Oost-Samtsche aan Perzië toevielen en de overige Georgische gebieden aan de Ottomanen. 

 

Kacheti betaalde tribuut aan de Perzen, maar zocht ook toenadering tot Rusland. Het begin van de achttiende eeuw was met name voor het aan Perzië gelieerde Kartli een periode van economische voorspoed en herstel.

 

Toen de Russische tsaar Peter de Grote aan zijn Perzische campagne begon, sloot Vachtang zich bij hem aan. Rusland verdreef in zijn eerste veldtocht in Transkaukasië weliswaar de Perzen, maar maakte het karwei niet af, waardoor het Ottomaanse Rijk in het gat kon springen.

 

De Vrede van Constantinopel tussen Rusland en Turkije wees in 1724 vrijwel heel Transkaukasië inclusief de Georgische landen aan de Turken toe. De Ottomaanse tijd duurde echter maar kort: Nadir Sjah heroverde Oost-Georgië in een nieuwe Perzische-Turkse confrontatie.  

 

In 1783 plaatste het Georgische koninkrijk zich onder bescherming van tsaristisch Rusland, dat in ruil de Bagrationi de troon garandeerde. Kartli-Kacheti was hiermee een Russisch protectoraat geworden, maar Rusland kon niet verhinderen dat de Perzen het koninkrijk in 1795 opnieuw binnenvielen en het in de slag bij Krtsanisi een zware nederlaag toebrachten en Tbilisi verwoestten. De wraakexpeditie van de Perzen dreef Kartli-Kacheti verder in de armen van Rusland. In maart 1801 was ook tsaar Paul I vermoord, waarna diens opvolger Alexander I weigerde een opvolger voor Giorgi te laten kronen.

 

Perzische aanval 

De Bagrationi gingen in ballingschap. De volledige Russische annexatie van Kartli-Kacheti leidde in 1804 opnieuw tot een Perzische aanval, die de opmaat vormde voor een nieuwe Russisch-Perzische oorlog die eindigde in een Russische triomf.

 

Rusland zou in de loop van de negentiende eeuw stap voor stap ook de rest van het moderne Georgië annexeren. Ook in West-Georgië kozen de verschillende vorstendommen aanvankelijk voor de status van protectoraat. Tijdens een nieuwe Russisch-Turkse Oorlog veroverden de Russen bovendien het grotendeels door Armenen bevolkte Samtsche-Dzjavacheti op het Ottomaanse Rijk.

 

De Russische annexatie verliep nergens zonder slag of stoot. De laatste waren gericht tegen het ingrijpendste onderdeel van de russificatie: de gelijkschakeling van de Georgisch-orthodoxe Kerk. In 1832 ondernamen Georgische edellieden, geïnspireerd door de Dekabristenopstand en de Poolse Novemberopstand, een samenzwering, die echter voortijdig aan het licht kwam. In de Russisch-Turkse Oorlog van 1877-1878 werden de Zwarte Zeestad Batoemi met Adzjarië en ook de steden Artvin en Ardahan in het historische Tao op de Turken veroverd.

 

Daarmee viel het huidige Georgië geheel binnen tsaristisch Rusland, en ook gebied dat thans Turks is maar een Georgische minderheid heeft. Zo'n 6000 moslims uit de veroverde gebieden weken uit naar het Ottomaanse Rijk. De nationale aspiraties van de Georgiërs werden vanaf de jaren '80 tegengewerkt, maar tegelijk onwillekeurig gestimuleerd, door de nationalistische wind die onder tsaar Alexander III vanuit Moskou waaide. Het Georgisch werd op scholen vervangen door het Russisch.



Onafhankelijkheid en het begin van het Sovjet juk


Na de Februarirevolutie van 1917 werd de autocefaliteit van de Georgisch-orthodoxe Kerk hersteld. De Oktoberrevolutie later dat jaar leidde tot een verzwakking van de centrale macht vanuit Moskou. In januari 1918 werd de Universiteit van Tbilisi opgericht, een Georgischtalige instelling en de eerste universiteit in het Kaukasusgebied.

 

Op 24 februari 1918 werd de Transkaukasische Federatie uitgeroepen. Deze federatie omvatte ook Armenië en Azerbeidzjan, maar kon slechts enkele maanden standhouden.

 

De interne verdeeldheid betrof vooral de positie ten opzichte van Turkije, waarmee Rusland in oorlog was. Op 26 mei 1918 riep de Nationale Verzameling de Georgische onafhankelijkheid uit en ontstond de Democratische Republiek Georgië.

 

Inmiddels had de republiek met Britse hulp Batoemi van de verslagen Turken teruggekregen, een Armeense aanval afgeslagen en speelde er ook een conflict met Azerbeidzjan over Zakatala, een grensregio die Georgië later kwijt zou raken. De voornaamste bedreiging voor het land, dat vruchteloos ijverde voor toetreding tot de Volkenbond, bleef evenwel Rusland, dat in de loop van 1920 intern stabieler werd en zowel in Armenië als in Azerbeidzjan bolsjewistische regimes wist te vestigen.

 

Het arrangeerde in februari 1921 een boerenopstand en enkele dagen later viel het Rode Leger het vrijwel geheel door bolsjewistisch gebied omsloten Georgië binnen. Op 25 februari viel Tbilisi en in de loop van maart de rest van Georgië. 

 

Socialistische Sovjetrepubliek

Op de dag waarop Tbilisi viel, werd de Georgische Socialistische Sovjetrepubliek uitgeroepen. Kort daarna, op 6 april, werden zaken als grond, banken en industrie voor zover in particulier bezit onteigend en tot staatseigendom gemaakt. Grensgebieden werden bij de buurrepublieken getrokken en op Georgisch grondgebied werden verschillende oblasten (provincies) gevormd.

 

Tussen 1921 en 1924 werden meer dan 30.000 Georgiërs, voornamelijk grootgrondbezitters, officieren van het ontbonden leger, monarchisten en mensen van adellijke afkomst, geëxecuteerd of verbannen naar strafkampen. Omdat in de Sovjet-Unie het atheïsme werd ingevoerd werd ook de kerk onder druk gezet. In de jaren tot aan de Tweede Wereldoorlog werd Georgië verder vormgegeven naar socialistisch model. In de landbouw werd monocultuur van met name thee en citrusvruchten ingevoerd.

 

Vanuit Georgië moest de hele Sovjet-Unie van deze producten worden voorzien. Verder werden er in hoog tempo fabrieken, energiecentrales en mijnen gebouwd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog draaide in Georgië de oorlogsindustrie op volle toeren. 


de tweede wereldoorlog


De olievelden van de Kaukasus waren een belangrijke reden die Hitler op 22 juni 1941 deed overgaan tot een aanval op de Sovjet-Unie. Het Duitse leger bereikte het Georgische grondgebied echter nauwelijks.

 

Het Rijksministerie van de Bezette Gebieden in het Oosten (een ministerie dat in juli 1941 was ingesteld om de bezette gebieden in Oost-Europa en de Sovjet-Unie te controleren) had voor Georgië wel plannen gemaakt.

 

Net als bijvoorbeeld Estland, Letland en Litouwen moest het een Generalbezirk worden en de Organisation Todt zou een Autobahn bouwen langs de Abchazische Zwarte Zeekust die uiteindelijk moest eindigen in Bakoe. De plannen bleven liggen in de ijskast, daar de Duitse Wehrmacht in 1942 weliswaar kortstondig de Georgische grens overschreed en in Abchazië het dorp Pschoe bezette, maar zich vervolgens weer moest terugtrekken.

 

Aan beide zijden van het front waren Georgiërs te vinden. Het Georgisch Legioen was een van de Ostlegionen van het Duitse leger en bestond hoofdzakelijk uit Georgiërs. Daar en ook in andere onderdelen streden minstens 30.000 Georgiërs aan Duitse zijde. Zij werden niet in het oostfront, maar elders ingezet. Meer Georgiërs, minstens 700.000, streden aan de kant van het Rode Leger.

 

Zo verdedigden 2.500 Georgische soldaten Brest tegen een Duitse aanval. Georgië zelf was een belangrijke producent van munitie. Bij Tbilisi werden vanaf 1942 verschillende krijgsgevangenenkampen ingericht voor Duitse soldaten van fronten in het Oosten. Begin jaren vijftig werden deze kampen gesloten. Aan het einde van de oorlog werd één etnische groep in Georgië getroffen door de collectieve deportatie die Stalin enkele volken oplegde: tienduizenden Meschetische Turken moesten in 1944 naar Centraal-Azië vertrekken.

 

De terugkeer van hun nazaten naar Georgië is nog nauwelijks op gang gekomen.



na de oorlog


Na de Tweede Wereldoorlog maakte Georgië een versnelde industriële ontwikkeling door. In 1948 werd, met hulp van Duitse krijgsgevangenen, een complete stad opgebouwd: de stad Roestavi moest arbeiders van een nabijgelegen metallurgische installatie huisvesten.

 

De destalinisatie die bij het aantreden in 1953 van partijleider Nikita Chroesjtsjov werd ingezet leidde in Georgië wederom tot een hardhandig neergeslagen opstand: het bloedbad van Tbilisi van 9 maart 1956. 

 

De Communistische Partij van Georgië gebruikte de ruimte die door de decentraliseringspolitiek van Chroesjtsjov ontstond om een stevige regionale machtsbasis op te bouwen. Naast de officiële staatseconomie ontstond een particuliere schaduweconomie, die Georgië tot een van de welvarendste Sovjetrepublieken maakte maar die ook het verschijnsel corruptie deed opbloeien.

 

Nationalisme

In de jaren zeventig beleefde het Georgische nationalisme een opleving. Toen in de grondwet zou worden opgenomen dat het Russisch in Georgië voortaan de ambtstaal zou zijn leidde dat in 1978 tot protesten, de eerste grootschalige sinds de opstand in 1956, onder studenten en medewerkers aan de Universiteit van Tbilisi. In datzelfde jaar deed Abchazië een poging tot afscheiding van Georgië.

 

Van 1980 tot 1984 maakte Georgië als gevolg van Sjevardnadzes landbouwpolitiek een economische crisis door. Sjevardnadze trad met harde hand op tegen de steeds weer oplevende oppositie. In november 1983 mislukte een poging van negen jongeren om te vluchten door een vliegtuig te kapen. In augustus 1984 werden de kapers met Sjevardnadzes instemming ter dood veroordeeld en geëxecuteerd.  

 

De Georgische oppositie verzette zich eind jaren 80 tegen zowel de Georgische regering als tegen de afscheiding van Abchazië, en streefde naar een van de Sovjet-Unie onafhankelijke Republiek Georgië. Op 9 april 1989 sloeg het leger een protestmanifestatie in Tbilisi neer, onder meer met gebruikmaking van traangas. Het resultaat was dat nationalisme en anti-Sovjetgevoelens des te sterker werden, ook in de Opperste Sovjet van Georgië.

 

Op 19 november 1989 besloot de Opperste Sovjet dat het land, het water, de bodemschatten en de productiemiddelen voortaan eigendom waren van de Georgische Republiek. De Opperste Sovjet erkende een recht op afscheiding van de Sovjet-Unie en veroordeelde de annexatie van 1921. Op 9 maart 1990 eiste de Georgische Opperste Sovjet onderhandelingen over een onafhankelijke Georgische regering.

 

Na een referendum op 31 maart 1991, waarbij 98,9% van de kiezers vóór stemde, verklaarde Georgië zich op 9 april 1991 onafhankelijk. De eerste verkiezingen van de onafhankelijke republiek werden geagendeerd voor de maand mei van dat jaar. Gamsachoerdia eiste dat de Russische militaire bases in Georgië ontmanteld zouden worden en onderstreepte de onafhankelijkheid door te weigeren om toe te treden tot het Gemenebest van Onafhankelijke Staten, een los verband van ex-Sovjetstaten dat bij de val van de Sovjet-Unie in december 1991 ontstond.



De Republiek Georgië: vanaf 1991


Op 16 mei 1991 werd Gamsachoerdia met 86% van de stemmen gekozen tot de eerste president van de onafhankelijke Republiek Georgië. Hij voerde een autoritair regime, waarbij hij een aantal oppositieleden gevangen liet zetten. Gamsachoerdia wist in januari 1992 met tachtig van zijn aanhangers te ontkomen naar Armenië, waarvandaan hij verder vluchtte naar Tsjetsjenië. 

 

Op 6 januari kwam aan de gevechten een einde. Op 11 oktober 1992 werden presidents- en parlementsverkiezingen gehouden. Sjevardnadze werd met ruim 90% van de stemmen tot president gekozen. In grote delen van Abchazië en Zuid-Ossetië werd echter niet gestemd, omdat deze gebieden zich onafhankelijk van Georgië hadden verklaard.

 

In 1992 escaleerde een conflict met separatistische groepen in Georgiës autonome republiek Abchazië. Het leger werd daarheen gestuurd om het separatisme tot staan te brengen. De separatisten verweerden zich echter hevig en in september 1993 leden de regeringsstrijdkrachten een nederlaag.

 

De Georgische bevolking werd van het Abchazische grondgebied verdreven. Ook in Zuid-Ossetië braken gevechten uit en sloeg de Georgische bevolking op de vlucht. In deze gebieden werden VN-vredestroepen gestationeerd. In het zuidwesten van Georgië werd intussen de autonome republiek Adzjarië uitgeroepen.  

 

Door de oorlog in Abchazië verslechterden de toch al niet zo goede verstandhouding tussen Georgië en Rusland. Rusland staakte de energievoorziening naar Georgië, hetgeen leidde tot een economische terugval. Op 27 juli 1993 werd een staakt-het-vuren overeengekomen. De Georgische troepen trokken zich langzaam terug. In Georgië zag men dit als een nederlaag en het parlement stemde niet in met een vredesakkoord. Intussen startten de Abchazische troepen een offensief tegen de zich terugtrekkende Georgiërs en op 27 september 1993 viel Soechoemi in handen van de Abchazen. Een paar dagen eerder was Gamsachoerdia teruggekeerd naar Georgië.

 

Toetreding GOS

Hij leidde een opstand tegen de regering, waarop Rusland besloot om troepen naar Tbilisi te sturen, die de opstand van Gamsachoerdia snel de kop indrukten. In oktober 1993 nam Sjevardnadze wederom een impopulair besluit door aan te kondigen dat Georgië alsnog zou toetreden tot het GOS.

 

Parlement en bevolking meenden dat het land daardoor verder in Russische handen werd gedreven. Die indruk werd versterkt doordat op 11 november dat jaar Sjevardnadze de overwinning op Abchazië uitriep, en daarbij dank uitsprak aan de Russen. Op 1 december tekenden Georgië en Abchazië een memorandum. Gamsachoerdia stierf op 31 december, onder niet opgehelderde omstandigheden. In 1995 stond Sjevardnadze aan Rusland het gebruik gedurende twintig jaar van drie militaire bases op Georgisch grondgebied toe. 

 

Op 29 augustus 1995 overleefde Sjevardnadze een aanslag, gepleegd op zijn regeringslimousine. De presidentsverkiezingen van 5 november won hij met 70% van de stemmen. Sjevardnadze zocht aansluiting bij de Verenigde Staten en bij Europa. Hij verklaarde te willen toetreden tot de Europese Unie en tot de NAVO. Op 9 februari 1998 werd opnieuw een aanslag gepleegd op Sjevardnadze. Toen in mei 1998 wederom gevechten uitbraken in Abchazië en niet lang daarna de ministers van energie en van defensie hun ontslag indienden kwam de regering verder in de problemen. Onderhandelingen tussen Sjevardnadze en Abchazië mislukten.

 

Kort daarna, in april 2000, won Sjevardnadze opnieuw de verkiezingen met bijna 80% van de stemmen. Desondanks brak er in het najaar van 2001 in Tbilisi een opstand uit aangevoerd door Micheil Saakasjvili demonstreerden duizenden voor het vertrek van Sjevardnadze.



Georgië - nu


Saakasjvili riep in 2003 op tot een vreedzaam protest om nieuwe verkiezingen af te dwingen wat uitgroeide tot de Rozenrevolutie. Bij een bestorming van het presidentieel paleis drongen duizenden betogers het gebouw binnen. Sjevardnadze riep de noodtoestand uit en vroeg hulp van het leger, die dat echter weigerde. Hij legde daarop zijn functie neer. In 2004 werd Saakasjvili gekozen tot de nieuwe president.

 

Saakasjvili zocht voor belangrijke posten zijn ministers onder in het buitenland verblijvende Georgiërs. Zijn stokpaardje, de corruptie, ging hij voortvarend te lijf. Toetreding tot de NAVO en tot de EU bleef een belangrijk doel van de buitenlandse politiek.

 

In 2008 won Saakasjvili de presidentsverkiezingen. In augustus trokken Georgische troepen Zuid-Ossetië binnen. Een dag later verplaatste Rusland troepen over de grens naar het zei ter bescherming van Osseten met de Russische nationaliteit. In 2009 vinden oefeningen van de NAVO plaats op Georgisch grondgebied onder sterke protesten van Rusland.

 

In 2011 vormt zakenman en miljonair Bidzina Ivanisjvili een nieuwe alliantie: "Georgische Droom" en wint de parlementsverkiezingen. In 2013 wint Giorgi Margvelashvili de presidents verkiezingen. Een maand later wordt tussen de EU en Georgië een associatieverdrag getekend. Het verdrag moet leiden tot nauwere onderlinge economische en politieke banden. In 2015 neemt premier Garibashvili ontslag vanwege spanningen met president Margvelashvili.

 

In oktober wint de regerende coalitie de parlementsverkiezingen met grote cijfers. In 2017 houdt de afvallige provincie Zuid-Ossetië een referendum en presidentsverkiezingen met als doel lid te worden van de Russische federatie. In 2018 treedt premier Giorgi Kvirikashvili af wegens onenigheid met Bidzina Ivanishvili, die eerder in het jaar terugkeerde naar een leidende positie in de Georgische Droompartij.

 

Hij wordt opgevolgd door minister van Financiën Mamuka Bakhtadze. In oktober 2020 weigert de oppositie de overwinning van de Georgische Droompartij tijdens de parlementsverkiezingen te erkennen, wat een maandenlange politieke crisis inluidt.

 

In februari 2021 wordt minister van Defensie Irakli Garibashvili voorgedragen om een regering te vormen na het aftreden van premier Giorgi Gakharia na de poging tot arrestatie van oppositieleidster Nika Melia.