Reisverhalen - Ecuador

quilotoa



op weg


Van de week heb ik vernomen dat de bus direct naar Quilotoa om half acht gaat en ik wil eigenlijk deze bus halen. Alleen de hoek waar de straathonden altijd slapen is nog gevuld met de viervoeters maar dat zal snel veranderen. Over de brug en dan over de loopbrug (van de drukke weg) en naar de terminal.

 

Daar zijn twee mensen voor me in de weer – een vrouwtje in een cabine die beweert dat de bus waar de man het over heeft niet direct gaat. Wat een toerist wil geloven is waar en ik loop achter de man aan die een blauwe bus aanwijst.

 

Omdat de bergingsruimte behoorlijk nat en smerig is leg ik m’n tas voorin in de bus neer. Het enige wat me zorgen baart is het geschreeuw van de busjongen buiten die maar “Zumbahua” blijft roepen terwijl dit toch echt eerder is dan “Quilotoa” – ik houd me vast aan het feit dat laatstgenoemde maar een klein dorpje is (waar alleen toeristen heen gaan).

 

Er zitten behoorlijk wat inheemse mensen in de bus en vind het prachtig om te zien hoe ze zich gedragen en kleden; felle capes, groene of bruine hoedjes, prachtige rokken en natuurlijk de kniekousen. Hun wangen zijn roodpaars van de felle zon die op grote hoogte behoorlijk fel is en die zwarte kraaloogjes. Tenslotte die lange paardenstaarten waarvan sommige zijn ingepakt in gekleurde stof. 

 

Ik vraag mij alleen of ze allen aan eenzelfde stam behoren want verschil zie ik individueel maar niet per stam.

 

Na een uur draaien we de bergen in en mijn oren klappen direct dicht. Het is allemaal landbouwgrond en de bus stopt geregeld om mensen (lees: inheemse mensen) op te pikken langs de weg die ergens in een berghut wonen. Straathonden, een paar lama’s en behoorlijk wat schapen grazen hier rond op de bergwanden die vooral bestaan uit gras en wat stenen. In de verte ruigere bergen met rotsen. 


zumbahua


Na twee uur rijden over een perfecte “nieuwe” weg komen we aan in het plaatsje Zumbahua. Iedereen stapt uit en ik blijf zitten want de bus zou doorgaan. De busjongen maakt mij attent op het feit dat ik ook moet uitstappen en wijst op een ander voertuig wat ik niet kan zien.

 

Ik stap uit en vraag hem of dat dan inclusief is want dan is er totaal geen probleem. De mannen van de “dure” jeep lachen en ik weet genoeg. De ene roept 5 $ om naar Quilotoa (nog 15 km) te gaan. Er rijden genoeg auto’s rond die precies weten wat ik wil. Ik zet m’n tas neer en lach om de heren die nu nog 4 $ willen. Ik maak een “1” gebaartje.

 

De eerste auto rijdt weg en ik verhoog m’n prijs met 0,50 $ en maak een grap dat ik wel tijd heb maar geen geld. Een man vraagt de prijs die ik wil geven en ik gooi m’n rugtas op de achterkant van de jeep. In 20 minuten rijden we naar m’n bestemming. 


op hoogte


Ik wordt uitgelaten net voor de slagboom en krijg als ik de deur open doe een kleine rolberoerte; er staat een gigantische koude wind hier en ik hap naar m’n adem – dit moet “hoog” zijn! Een inheems meisje komt direct op mij aflopen en wijst op een hostel op een heuveltje achter haar.

 

Er staat hostel op en het lijkt wel van leem met mooie houten deuren. Moeder zit op haar hurken naast de twee kamertjes een hapje eten te koken op een klein gasstelletje en ik neem een kijkje in de kamers. Ik moet denken aan m’n kleine muffe koude kamertje in Indonesië jaren geleden en zie het kleine houtkacheltje in de hoek staan.

 

Deze gaat vanavond aan als het koud wordt zegt ze terwijl m’n ik handen al niet meer kan voelen. Voor de zekerheid vraag ik toch even naar de prijs en die is 12 $ - dat is behoorlijk prijzig voor dit hok denk ik als ze aangeeft dat dat inclusief ontbijt en diner is. Ik wil toch nog even verder kijken en bedank haar en zeg dat ik misschien terugkom. Verderop is een parkeerterrein met een paar nieuwe gebouwen; ik zie een aantal prachtig nieuw aangelegde steigers die waarschijnlijk op het meer uitkijken, een gloednieuw houten restaurant en een aantal hostels.

 

Ik besluit in de mooiste naar binnen te lopen en te vragen naar de prijs. Het is nog in constructie dus ik kan denk ik wel wat van de prijs afkrijgen bedenk ik mij als ik het restaurantgedeelte inloop en denk dat de buitenkant er mooier uitzag dan binnen. Ik maak kennis met de eigenaar en hij laat mij een kamer zien. Het ziet er keurig uit (ook met houtkachel) en ik vraag de prijs. Na een klein praatje krijg ik de prijs naar 12 $ die ook inclusief ontbijt en diner is.

 

Ik zet m’n tas neer en registreer mijzelf terwijl ik wordt getrakteerd op een welkom theetje. 



Ilinizas National Parque


Na even m’n kamer op orde te hebben gemaakt pak ik m’n dagtas, zet m’n pet op en doe voor de eerste keer deze trip een jas aan onder m’n fleece en shirt. 

 

Ik loop tegenover het hostel onder een groot bord door met daarop Illinizas National Parque en wandel door een doorgang met aan beide kanten uitgehakte rotsen en moet m’n pet vasthouden – de wind blaast hier nog harder dan zonet en het is vrieskoud hier.

 

De vrouw die totaal ingepakt tegen de paal van het bord aanzit zegt nog met klappertanden dat het “beneden” een stuk warmer is.

 

Aan het einde van de doorgang heb ik een prachtig uitzicht over het prachtige vulkaanmeer, de reden van m’n komst hier. Het is een meer zoals je een vulkaanmeer wilt zien – bijna geen oevers maar hellingen van de omliggende bergen die rechtstreeks het donkere blauwe water inlopen.

 

Water wat overigens niet drinkbaar is vanwege de mineralen die erin zitten. De hellingen van de bergen zijn ook niet echt begroeid – of het zijn donkere rotspartijen die steil naar beneden lopen of er groeit wat gras op. Je kunt hier ook een “hike” maken over die heuvels rond het meer – deze wandeling zal zo’n 5 uur in beslag nemen maar met deze kou zet ik dit plan direct uit m’n hoofd.

 

En ik voel ook direct een lichte hoofdpijn en wil mijzelf laten herinneren te vragen hoe hoog we zitten hier. 


het vulkaanmeer


Het eerste stuk naar beneden is gemakkelijk aangezien er grote traptreden zijn aangelegd. Ook neemt de wind direct af en af en toe komt het zonnetje zelfs door wat de temperatuur direct 10 graden omhoog drukt gok ik.

 

De treden zijn al snel afgelopen en ook de stenen muurtjes die de afgrond afscheidden van de trap zijn niet lang doorgetrokken.

 

Je kunt goed zien waar het pad naar beneden leid en ik zie hele kleine poppetjes beneden wat zo te zien een soort van strandje is met kano’s. Het pad wordt nu een grind- en zandpad en m’n bergschoenen beginnen dezelfde kleur als het zand aan te nemen aangezien je op stukken meer glijd dan naar beneden loopt.

 

Ik kom de eerste tegenligger tegen die naar haar adem hapt – het is een Aziatische en ze heeft een nieuwe vriend gemaakt onderweg – tenminste een straathond die haar volgt en hoopt op een stukje brood als beloning boven. 

 

Hij had zo te zien een andere reiziger moeten kiezen want deze moet blij zijn als ze heelhuids boven komt.

 

Passerende paarden

Opeens moet ik aan de kant want er komen een aantal paarden gezadeld met “blanke” toeristen naar boven gelopen met twee inheemse “helpers” – het zijn vrouwtjes met bolhoeden en ze lopen direct op wat muilezels moeten zijn en geven om de zoveel meter een klapje op de enkels van de beesten aangezien ze telkens blijven stilstaan op de steile hellingen wat een bevreesd gezicht van de toeristen oplevert. 

 

Aan de zijkanten van het pad groeien prachtige bloemen en als de toeristen uit zicht zijn hoor je de vogels hier fluiten, tenminste als de wind even niet langs je oren suist. Het valt toch nog tegen, en dit is alleen bergafwaarts en ik kijk nog maar ‘ns naar beneden waar steeds meer dingen op echte dingen gaan lijken; het bruine geval is dus een gebouwtje met riet erop wat lijkt op een hotel en ik zie wat bomen en mensen op een bankje zitten kijkend over het water en een rijtje vastgebonden paarden. 

 

Het word inderdaad warmer naarmate ik meer naar beneden ga en ik besluit niet naar het toeristische strandje te gaan maar naar het berginhammetje waar ik een goed beeld heb over het hele meer – terwijl ik op het stuk berg loop herinner ik mij “isla de sol” in Bolivia wat ook zoiets was. Ik neem plaats op een steen inscriptie die hier is ingemetseld en geniet van de prachtige bergwanden die langs het meer zijn opgetrokken, zo lijkt het. Een magische plek en ik ben nu al blij dat ik hier naartoe ben gegaan. 



de terugweg


Na verloop van tijd besluit ik terug te gaan en dat valt even tegen. Na een meter of wat hangt inderdaad de tong al op m’n schoenen en ik neem vanaf nu kleine stapjes en veel korte pauzes.

 

M’n oren begin ik behoorlijk te voelen en ik besluit m’n sarong over m’n pet heen te trekken – ziet er niet uit natuurlijk maar daar heb ik nu even geen boodschap aan. Datzelfde dacht ik nog toen ik een aantal lokalen zag passeren maar het idee sprak me toen al aan.

 

Ingepakt loop ik verder terwijl een stel paarden nu als een gek naar beneden komt rennen, in de hoop nieuwe toeristen te strikken (een ritje kost 8 dollar) die te beroerd zijn zelf naar boven te lopen (of niet kunnen). Stofwolken en ik neem maar weer ‘ns een korte rustpauze. 

 

Uiteindelijk kom ik boven en ik neem een kijkje bij het einde van het dorp waar eigenlijk m’n hostel is gebouwd. Alle mensen die hier rondlopen zijn ingepakt en lijken allemaal te rennen – ik weet waarom. Binnen in het hostel maak ik kennis met een Ecuadoriaanse familie waarvan de helft in New York woont die hier heeft geluncht en blijft dineren. Ik vraag over de verschillen in Ecuador van toen en nu terwijl zij willen weten wat ik van het kleine landje vind.

 

We dineren samen en ik neem daarna afscheid terwijl eindelijk de houtkachel in het restaurant wordt aangestoken. Het is goed om te weten dat ook de familie het koud had want ik begon aan mijzelf te twijfelen. Ook weet ik nu de hoogte van dit oord en dat verklaart een hoop; het hostel is gebouwd op precies 3860 meter! 


hoogte verschijnselen


Na nog een thee en iets opgewarmd te zijn vraag ik het vrouwtje ook m’n houtkachel boven aan te maken want daar is het inmiddels echt ijskoud. Ik voel m’n hoofdpijn behoorlijk erger worden en ik besluit nog een hoogteziektepil te nemen.

 

Ze verscheurt een kartonnen doos en zet deze in de kachel in brand alvorens houten blokken erin te gooien en er wat lucht in te blazen.

 

M’n kamer is inmiddels veranderd in een chaos van m’n spullen overdekt met een aslaag. Het kan mij nu eigenlijk even helemaal niets schelen zolang die kachel maar aangaat. Ik heb een plastic tafeltje m’n kamer ingesleurd en ik probeer wat werk te verrichten wat moeilijk gaat met die steken in m’n hoofd.

 

Ik moet terugdenken aan m’n tijd in Nepal waar ik tijdens het lopen van de “Annapurna” trekking minstens een nacht rechtop moest slapen gezien de steken in m’n hoofd. Toen had ik geen pillen mee, maar die blijken toch weinig te helpen. De flodder gordijntjes die voor het raam hangen gaan heen en weer wat aangeeft dat het verschrikkelijk tocht, wat mij totaal niet verrast en ik trek de dekens van m’n bed over mij heen om warm te worden.

 

Ik moet genoodzaakt m’n computer uitzetten en ga in bed liggen – het is acht uur! Ook in bed gaat het niet echt beter en ik doe het licht uit – ik gok dat dit hetzelfde is als migraine waar sommige mensen het weleens over hebben. Ik moet niet denken aan douchen en/of  tanden poetsen en ik besluit maar te gaan slapen – tenminste te proberen al verwacht ik een hel van een nacht. Ik hoor de wind blazen rond het pand en dommel toch in. 



zie ook: